Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland, 19 januari 2010
ECLI:NL:RBUTR:2010:BL0532
EW Cleaning Operations BV/FNV Bondgenoten
EW is een facilitaire dienstverlener. Zij verricht onder meer schoonmaakwerkzaamheden op de luchthaven Schiphol. In het kader van de leeftijdsverhoging voor de AOW, heeft FNV een werkonderbreking aangekondigd van 19 januari 2010 te 22.30 uur tot 20 januari 2010 te 23.00 uur. EW vordert dat de FNV op straffe van een dwangsom (1) wordt bevolen de aangekondigde collectieve actie op de luchthaven Schiphol af te gelasten en (2) voor onbepaalde tijd wordt verboden nieuwe acties op de luchthaven te organiseren, met veroordeling van FNV in de kosten van dit geding. EW baseert haar vordering op de stelling dat de aangekondigde werkonderbreking niet onder de reikwijdte van artikel 6 lid 4 ESH valt en dat daarom aan de leden van FNV geen stakingsrecht toekomt. De afgekondigde werkonderbreking is bovendien prematuur en disproportioneel. Door het oproepen of aanzetten tot deze actie handelt FNV, aldus EW, onrechtmatig jegens haar.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie komt aan artikel 6 lid 4 ESH (herzien) een ruim toepassingsgebied toe. Met betrekking tot stakingen gericht tegen overheidsbeleid overwoog de Hoge Raad in haar arrest van 30 mei 1986, NJ 1986/688 (NS-arrest): 'richten dergelijke acties zich tegen overheidsbeleid op het stuk van arbeidsvoorwaarden die het onderwerp plegen of behoren te zijn van collectief onderhandelingen, dan vallen zij (nog) onder artikel 6 lid 4 ESH (herzien); keren zij zich tegen andersoortig overheidsbeleid, dan vallen zij daarbuiten en is in die zin sprake van een zuiver politieke actie'. Dit oordeel is herhaald in HR 7 november 1986, NJ 1987/226 (Hoogovens-arrest). Op 11 november 1994 ging de Hoge Raad in het Rotterdamse haven-arrest (NJ 1995/152) nog een stapje door te oordelen dat ‘s Hofs oordeel – vrij vertaald – 'dat degenen die actie voeren tegen overheidsmaatregelen die rechtstreeks verband houden met eerder in collectieve onderhandelingen overeengekomen arbeidsvoorwaarden de in artikel 6 lid 4 ESH (herzien) bedoelde waarborg kunnen inroepen indien genoegzaam aannemelijk is dat bij nieuwe onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden een achterstand aan werknemerszijde zal ontstaan die moeilijk in te halen is' niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Het bestaakte kabinetsbesluit om de AOW-leeftijd te verhogen is op zich geen onderwerp van collectieve onderhandelingen, maar vormt wel het uitgangspunt voor diverse regelingen waarover collectief wordt onderhandeld. FNV heeft onweersproken gesteld dat de ingangsdatum van de AOW op veel vlakken directe gevolgen zal hebben voor arbeidsvoorwaardenonderhandelingen (bijvoorbeeld op de onderhandelingen over aanvullende pensioenen, vroegpensioen of over aanvullingen tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid). Aldus dreigen de resultaten van collectieve onderhandelingen uit het verleden ongedaan te worden gemaakt en zullen de werknemers zich gedwongen zien om te trachten om in nieuwe collectieve onderhandelingen deze ongedaanmaking weer zo goed mogelijk te herstellen. Daarmee is genoegzaam aannemelijk geworden dat, indien de kabinetsplannen worden doorgevoerd, aan de zijde van de werknemers een achterstand bij nieuwe onderhandelingen zal ontstaan die moeilijk in te lopen is. Op grond van het bovenstaande valt aan te nemen dat de onderhavige actie nog valt onder de strekking en het bereik van artikel 6 lid 4 ESH (herzien) en dat EW dientengevolge voor de toepassing van artikel G ESH (herzien) als derde moet worden beschouwd, wier rechten naar gelang van de omstandigheden een beperking van het in artikel 6 lid 4 ESH (herzien) bedoelde recht op collectief optreden kunnen rechtvaardigen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat EW voorshands onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat, op grond van afweging van de omstandigheden van het geval, FNV in redelijkheid niet van haar recht op staking gebruik mag maken. Het enkele feit dat EW als gevolg van de stakingsactie schade dreigt te leiden, is hiervoor onvoldoende. Het ontstaan van schade is immers inherent aan het uitoefenen van het stakingsrecht. Dat de te verwachten schade een zodanige omvang zal bereiken dat de actie, gelet op het te dienen doel, disproportioneel zou zijn, is niet gebleken.
Volgt afwijzing vordering EW.