Rechtspraak
werknemer/werkgever
Werkneemster is sinds 1991 als verkoopster in dienst van werkgever. Tot 1 januari 2007 was er geen vaste omvang van het dienstverband, maar werd werkneemster opgeroepen. Vanaf 1 januari 2007 was de omvang van het dienstverband 53 uur per maand. Werkneemster vordert in deze procedure loon en vakantieuren. Daartoe stelt werkneemster dat haar feitelijke dienstomvang 69,5 uur per maand bedroeg en voorts dat haar werkgever de CAO Gebra niet is nagekomen.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werkneemster beroept zich primair op artikel 7:610b BW met 2002 als refertejaar. Volgens de kantonrechter zijn partijen tot 1 januari 2007 echter een zogenoemde voorovereenkomst overeengekomen, waarbij de omvang per oproep zou worden bepaald. Artikel 7:610b BW is niet van toepassing op een dergelijke overeenkomst. Bovendien is de kantonrechter van oordeel dat de vordering tot het vaststellen van een omvang van de arbeidsovereenkomst van 69,5 uur per maand ook al niet had kunnen slagen omdat een dergelijk beroep in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Werkneemster heeft nimmer laten weten dat zij bereid was de bedongen arbeid te verrichten en werkgever heeft onweersproken gesteld dat werkneemster ook niet feitelijk beschikbaar was méér uren te werken dan zij heeft gedaan.
Met betrekking tot de loonvordering op basis van de CAO Gebra, overweegt de kantonrechter dat partijen de cao niet hebben geïncorporeerd in de arbeidsovereenkomst. Het is vaste jurisprudentie dat een CAO die algemeen verbindend is verklaard geen terugwerkende kracht of nawerking heeft. Zodoende diende de werkgever enkel in de algemeen verbindend verklaarde periodes het cao-loon te betalen, hetgeen hij ook heeft gedaan.
Volgt afwijzing vordering werknemer.