Rechtspraak
werknemer/Triple P Nederland
Werknemer (53 jaar) is in 1970 in dienst getreden van Triple P. Werknemer is in 2002 uitgevallen wegens ziekte. Aanvankelijk is zijn arbeidsongeschiktheidspercentage op 45% gesteld en vanaf 2004 op 100%. De arbeidsovereenkomst is met toestemming van de CWI per 1 februari 2006 opgezegd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid zonder uitzicht op herstel. Werknemer heeft vervolgens een kennelijk onredelijke ontslagprocedure gestart. Volgens werknemer is er sprake van een causaal verband tussen de arbeidsongeschiktheid en de werkzaamheden. Voorts doet werknemer een beroep op het gevolgencriterium. De kantonrechter heeft de vordering van werknemer afgewezen.
Het hof oordeelt als volgt. Uit de door werknemer overlegde brieven van neurologen wordt wel de arbeidsongeschiktheid vastgesteld, maar geen enkel verband gelegd met de werkzaamheden bij Triple P, zodat geen sprake is van causaliteit. Triple P heeft voldoende re-integratiepogingen ondernomen, zodat ook op dit punt geen verwijt valt te maken. Er is onvoldoende gebleken dat het ontslag van werknemer (mede) ingegeven zou zijn door een reorganisatie. Ten slotte erkent werknemer dat het ontslag geen invloed heeft (gehad) op zijn inkomen dat vanwege zijn arbeidsongeschiktheid reeds tot 70% van zijn laatstverdiende loon was gedaald. Hij stelt echter dat hij, wanneer hij in dienst was gebleven, had kunnen re-integreren en aldus tot zijn pensioendatum gedeeltelijk tegen loonwaarde had kunnen werken. Het hof gaat aan deze stelling voorbij en concludeert dat het ontslag geen invloed heeft gehad op het inkomen van werknemer. Nu het niet treffen van een voorziening na een langdurig dienstverband op zichzelf het ontslag niet onredelijk maakt, is het hof, alle omstandigheden in aanmerking nemend, van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag.