Naar boven ↑

Rechtspraak

CNV en FNV/Albert Heijn c.s.
Gerechtshof Amsterdam, 27 oktober 2009
ECLI:NL:GHAMS:2009:BL4256

CNV en FNV/Albert Heijn c.s.

All-in uurloon niet in strijd met wet en rechtspraak Hof van Justitie EG. Onderscheid arbeidsduur objectief gerechtvaardigd

Albert Heijn c.s. heeft voor een groep parttime werknemers (zogenoemde KPT'ers) met ingang van 26 januari 2009 een zogenaamd all–in uurloon ingevoerd. Dat uurloon bevat (i) het basis-uurloon, (ii) de opgebouwde adv-uren, (iii) de opgebouwde vakantietoeslag, (iv) de loonwaarde van de opgebouwde vakantiedagen en (v) het – pro rata – vaste gedeelte van de jaarlijkse winstuitkering (WUK). Met betrekking tot de elementen (ii) tot en met (iv) stellen de bonden zich op het standpunt dat Albert Heijn c.s. in strijd met de wet en de respectieve cao’s handelen door deze in een all-in uurloon aan de KPT'ers uit te betalen. Hierop zien de vorderingen van de bonden. Deze strekken ertoe dat Albert Heijn c.s. de toepassing van het all-in uurloon wordt verboden. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de bonden afgewezen.

Het hof oordeelt als volgt. De grief tegen de adv-uren wordt verworpen, omdat de bonden niet gemotiveerd hebben betwist dat een dergelijke handelwijze al jaren gebruikelijk was bij Albert Heijn en de betreffende cao's daartoe ruimte bieden. Albert Heijn c.s. hebben gemotiveerd aangevoerd dat het opnemen in het all-in uurloon van de loonwaarde van de opgebouwde (aanspraken op) vakantiedagen los staat van en ook onverlet laat het recht van KPT'ers om de door hen opgebouwde vakantiedagen op te nemen. Volgens Albert Heijn c.s. zien zij er ook op toe dat KPT'ers die dagen daadwerkelijk opnemen. De bonden hebben een en ander niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist en het hof zal dan ook van de juistheid van de bewuste stellingen uitgaan. Het hof constateert dat de diverse cao-bepalingen waarop de bonden zich in dit verband beroepen niet meer bepalen – zo zij op dit punt al iets bepalen – dan dat de werknemers (en dus ook de KPT'ers) recht hebben op vakantie met behoud van loon. Dit bepaalt ook artikel 7:639 lid 1 BW, zodat de vraag resteert of de bewuste opname in het uurloon zich met deze wetsbepaling verdraagt. Hoewel het woord 'gedurende' in die bepaling erop zou kunnen wijzen dat de wetgever heeft beoogd daarmee het tijdstip van de betaling van de vakantiedagen te bepalen (te weten: op hetzelfde tijdstip als zou geen vakantie zijn opgenomen), valt omtrent dat tijdstip in de wetsgeschiedenis van de bewuste bepaling niets terug te vinden. Dat neemt niet weg dat, zoals de bonden ook hebben betoogd, het vooruit betalen van de loonwaarde van opgebouwde vakantiedagen op gespannen voet staat met het oogmerk van artikel 7:639 lid 1 (werknemers kunnen vakantie opnemen, omdat zij ook over die dagen loon uitgekeerd krijgen), waar een zodanige betaling het risico in zich draagt dat vakantie niet wordt opgenomen omdat inmiddels de middelen daartoe ontbreken. Dit is, zo begrijpt het hof, ook de achtergrond van de beantwoording door het Hof van Justitie in zijn uitspraak van 16 maart 2006 van een aantal prejudiciële vragen met betrekking tot de uitleg van art. 7 Richtlijn 93/104/EG (van welke bepaling lid 1 – evenals artikel 7:639 lid 1 BW – ziet op het recht op vakantie met behoud van loon en lid 2 – evenals artikel 7:640 lid 1 BW – op het verbod op vervanging van vakantie door een financiële vergoeding, behalve bij beëindiging van het dienstverband). Gelet op de door het Hof van Justitie in de overwegingen 60 en 61 gegeven ratio van de beantwoording van de bewuste vraag acht het hof niet aanstonds aannemelijk dat de uitspraak van het Hof van Justitie zo begrepen moet worden dat deze ook ziet op gevallen als de onderhavige. Denkbaar is dat de bodemrechter, indien dit of een soortgelijk geschil aan hem zou worden voorgelegd, ter zake een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie zal voorleggen. Het hof houdt er terdege rekening mee dat het Hof van Justitie dan een nuancering zal aanbrengen op zijn uitspraak van 16 maart 2006, zodanig dat art. 7 van de bewuste richtlijn zich niet verzet tegen opname in een all-in uurloon van de loonwaarde van (opgebouwde) vakantiedagen in gevallen als hier aan de orde. De wijze van beloning doet immers niet af aan effectuering van het vakantietegoed. Het onderscheid tussen voltijders en deeltijders acht het hof ten slotte objectief gerechtvaardigd.

Volgt bekrachtiging vonnis voorzieningenrechter.