Rechtspraak
werkneemster/werkgever
Werkneemster is op 1 oktober 2008 in dienst getreden van werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van 20 uur per week. Op 21 mei 2009 zijn partijen overeengekomen dat in verband met de financiële problemen van werkgever, de arbeidsovereenkomst zal worden omgezet in een oproepovereenkomst. Zodra de financiële problemen van werkgever voorbij zijn, zou werkneemster weer een vast contract krijgen aangeboden. Met toestemming van het UWV WERKbedrijf is de arbeidsovereenkomst tegen 1 maart 2010 opgezegd. Thans vordert werkneemster loon. Zij stelt dat vanaf 1 december 2009 de financiële noodzaak die aan de oproepovereenkomst ten grondslag lag, is verminderd, zodat zij weer conform de oorspronkelijke 20 uur dient te worden uitbetaald. Daarnaast beroept werkneemster zich op artikel 7:610b BW en vordert uitbetaling van gemiddeld 16 uur werk.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werkneemster heeft niet aannemelijk gemaakt dat het financieel zoveel beter gaat dat er aanleiding is om weer uit te gaan van het aanvankelijk tussen partijen gesloten dienstverband. Ook de beslissing van UWV WERKbedrijf, die toestemming verleent wegens de verslechterde financiële omstandigheden van het bedrijf, wijst daar niet op. De primaire vordering wordt afgewezen. De subsidiaire vordering is gebaseerd op de stelling dat op de voet van artikel 7:610b BW de omvang van het dienstverband nu vermoed wordt te zijn 16 uur per maand, zijnde (ongeveer) het gemiddelde over de maanden juli, augustus en september (dat 17 bedraagt). Partijen zijn een oproepcontract overeengekomen omdat de financiële situatie bij werkgever als gevolg van een afnemende klandizie verslechterde. Daarmee was ook voorzien in de mogelijkheid dat werkneemster mogelijk veel minder of zelfs helemaal niet zou worden opgeroepen. Dat blijkt ook in de praktijk; in oktober is werkneemster slechts acht uur opgeroepen. Onder die omstandigheden zijn, voorshands oordelend, te weinig aanknopingspunten voor een beroep op het rechtsvermoeden zoals door werkneemster bepleit. Dat brengt mee dat ook de subsidiaire vordering voor de periode na 1 december 2009 zal worden afgewezen.