Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Midden-Nederland, 17 februari 2010
ECLI:NL:RBUTR:2010:BL6490

werknemer/werkgever

Terechte ziekmelding vanuit Marokko leidt niet tot ontslag op staande voet. Inhoudelijk verweer tegen UWV-procedure leidt tot impliciet beroep op vernietigbaarheid opzegging ex artikel 9 BBA. Oordeel UWV WERKbedrijf in casu gelijk aan verklaring artikel 7:629a BW

Werkneemster is op 4 maart 2003 in dienst getreden van werkgever. Met toestemming van werkgever is werkneemster tijdens haar ziekteverlof op vakantie gegaan naar Marokko onder de voorwaarde dat zij op 28 juli 2008 zou terugkeren voor voortzettting van haar re-integratie. Bij faxbericht van 29 juli 2008 heeft werkneemster zich vanuit Marokko ziek gemeld. Op diezelfde dag heeft werkgever werkneemster op staande voet ontslagen. Op 4 augustus 2008 heeft werkgever alsnog toestemming gevraagd aan het UWV WERKbedrijf de arbeidsovereenkomst met werkneemster op te zeggen wegens niet meewerken aan re-integratie. De toestemming is geweigerd omdat de CWI heeft vastgesteld dat werkneemster niet in staat was om te reizen en derhalve niet op tijd haar re-integratie kon hervatten. Op 13 februari 2009 heeft werkneemster een beroep gedaan op de nietigheid van het ontslag op staande voet. Thans vordert zij loon.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Op grond van artikel 9 BBA dient binnen zes maanden een beroep op de vernietigbaarheid van de opzegging te worden gedaan. Deze termijn is aangevangen op 22 juli 2008 (de dag dat het ontslag op staande voet per brief aan werkneemster is meegedeeld). Dat werkneemster pas op 24 augustus 2008 kennis heeft genomen van het schrijven van werkgever, komt voor haar rekening. Tussen partijen staat evenwel vast dat werkneemster in augustus/september 2008 inhoudelijk verweer heeft gevoerd bij de CWI tegen de door werkgever gevraagde ontslagvergunning wegens het zonder deugdelijke grond niet meewerken aan re-integratie. Vast staat voorts dat werkneemster zich bij brief van haar gemachtigde van 12 december 2008 beschikbaar heeft gehouden om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten. Naar aanleiding van deze uitlatingen door of namens werkneemster had het werkgever duidelijk moeten zijn dat werkneemster niet instemde met het ontslag. Hieraan doet niet af dat de gemachtigde van werkneemster zich bij dat verweer en die beschikbaarstelling niet realiseerde dat er een ontslag op staande voet was en zich dientengevolge niet met zoveel woorden heeft beroepen op de vernietigbaarheid van de opzegging. Aldus moet geoordeeld worden dat tijdig binnen zes maanden na de opzegging een impliciet beroep is gedaan op de vernietigbaarheid.

Er is geen sprake van een dringende reden. Werkneemster heeft zich immers terecht ziek gemeld. Voor zover werkgever de opzegging heeft doen plaatsvinden wegens het niet naleven van controlevoorschriften, had opschorting van het loon ex artikel 7:629 lid 6 BW moeten plaatsvinden. Ontslag is enkel mogelijk indien sprake is van bijkomende omstandigheden. Daarvan is in casu niets gebleken.

Ten aanzien van de vordering van werkneemster tot doorbetaling van loon vanaf 1 augustus 2008 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geƫindigd, stelt de kantonrechter voorop dat het in het kader van de ontslagaanvraag bij het CWI op 3 oktober 2008 door het UWV gegeven advies, in de onderhavige procedure kan worden gelijkgesteld met een in artikel 7:629a BW bedoeld deskundigenoordeel. Het UWV heeft in voornoemd advies geconcludeerd dat er niet gesteld kan worden dat werkneemster verwijtbaar niet meewerkt aan haar re-integratie.