werkneemster/Coöperatieve Inkoopvereniging Superunie BV

Werkneemster is op 1 april 2009 bij Superunie in loondienst getreden als kantinemedewerkster. Na een woordenwisseling met een collega heeft werkneemster op 11 november 2009 de arbeidsovereenkomst opgezegd. Op 16 november 2009 bedenkt werkneemster zich en vraagt aan haar leidinggevende of ze weer terug mag komen. Superunie handhaaft de opzegging van werkneemster en stelt zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2010 is geëindigd door opzegging van werkneemster. Werkneemster stelt zich thans op het standpunt dat geen sprake is geweest van duidelijke en ondubbelzinnige opzegging van werkneemster en dat werkgever onderzoek had moeten verrichten. Zij vordert loon.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Naar algemeen wordt aangenomen dient de werkgever voor een geslaagd beroep op artikel 3:35 BW te onderzoeken of de werknemer de beëindiging van de dienstbetrekking met alle gevolgen van dien werkelijk wenst. Vast staat dat dit onderzoek niet is gedaan door Superunie. De enkele vraag van de leidinggevende van werkneemster - 'weet je het zeker' - is onvoldoende, nog daargelaten dat deze leidinggevende in ontslagkwesties niet de bevoegdheid heeft om namens Superunie op te treden. Er is temeer aanleiding voor een dergelijk onderzoek omdat Superunie wist dat zij, kort voordat werkneemster te kennen gaf dat zij haar functie opzegde, een woordenwisseling met haar collega heeft gehad. Het had op de weg van Superunie gelegen om na te gaan of de opzegging niet in een emotionele opwelling zou zijn gedaan. Daarbij komt dat onder omstandigheden goed werkgeverschap, althans de beginselen van redelijkheid en billijkheid, een beroep op artikel 3:35 BW in de weg staan. In de onderhavige zaak is onvoldoende aannemelijk geworden dat Superunie enig relevant nadeel zou ondervinden wanneer geoordeeld wordt dat werkneemster niet aan de opzegging d.d. 11 november 2009 is gebonden.

Volgt toewijzing loonvordering.