Rechtspraak
Rechtbank Gelderland, 3 maart 2010
ECLI:NL:RBZUT:2010:BL8065
IF P:C Insurance Company/Curatoren van pluimveeslachterij X
Werknemer is in dienst van ISS Servisystem BV (hierna: ISS) uitgeleend aan pluimveeslachterij X als schoonmaker. Op 7 augustus 1995 is werknemer tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden een arbeidsongeval overkomen. Tijdens het reinigen van slachtapparatuur van pluimveeslachterij X is werknemer door een haak gegrepen en met zijn rechterhand en -arm terecht gekomen in een zogenaamde nekkenbreker als gevolg waarvan hij ernstig letsel heeft opgelopen aan zijn rechthand en -arm. Werknemer heeft zowel ISS als pluimveeslachterij X aansprakelijk gesteld voor de schade. De verzekeraar van ISS heeft met werknemer een schaderegeling getroffen. Werknemer heeft vervolgens zijn vordering jegens pluimveeslachterij X gecedeerd aan de verzekeraar. De curatoren van de inmiddels failliete pluimveeslachterij X hebben de vordering betwist. Volgens hen is de vordering jegens pluimveeslachterij X verjaard en komt de verzekeraar geen regres toe op grond van artikel 7:962 lid 3 BW.
De rechtbank oordeelt als volgt. Anders dan de curatoren hebben betoogd, kan niet worden geoordeeld dat regres op pluimveeslachterij X in een geval als het onderhavige, waarin IF als verzekeraar van ISS de door haar werknemer als gevolg van een gedurende de werkzaamheden bij pluimveeslachterij X overkomen ongeval geleden schade vergoedt, in strijd is met de bedoeling van de wetgever. Aan de uitsluiting van regres in artikel 7:962 lid 3 BW ligt immers ten grondslag dat mag worden aangenomen dat de verzekering mede is gesloten in het belang van de in dat artikel genoemde personen alsmede dat hun relatie met de verzekerde van duurzame aard is, waarbij het uitoefenen van verhaal deze relatie zou kunnen verstoren (Kamerstukken II 1985/86, 19 529, nr. 3, p. 34 (MvT)). Deze situatie doet zich in het onderhavige geval niet voor. De door ISS gesloten aansprakelijkheidsverzekering is niet mede gesloten in het belang van pluimveeslachterij X, maar in het belang van ISS en in het verlengde daarvan van werknemer. Daarbij komt dat IF niet is gesubrogeerd in de rechten van werknemer ten opzichte van pluimveeslachterij X. IF is gesubrogeerd in de rechten van ISS ten opzichte van pluimveeslachterij X. Artikel 7:962 lid 3 BW is een uitzonderingsbepaling. Een dergelijke bepaling dient volgens vaste rechtspraak restrictief te worden uitgelegd. Dit staat aan analoge toepassing van evengemeld wetsartikel, zoals door de curatoren is bepleit in de weg.
Wat het verjaringsverweer betreft, overweegt de rechtbank dat doorslaggevend is of de vordering jegens ISS is verjaard. Indien dit niet het geval is geweest - wegens stuiting van de verjaring - heeft ISS, dan wel de verzekeraar van ISS, een vorderingsrecht op pluimveeslachterij X.
Met betrekking tot de stelplicht en bewijslast overweegt de rechtbank ten slotte het volgende. Bij gelegenheid van de Wet flexibiliteit en zekerheid (Stb. 1998, 300) is lid 4 aan artikel 7:658 BW toegevoegd, dat op 1 januari 1999 in werking is getreden, waardoor ook ingeleend personeel onder de zorgplicht van de - materiële - werkgever valt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 januari 2004 (NJ 2005, 235) geoordeeld dat aan lid 4 van artikel 7:658 BW geen onmiddellijke werking toekomt. Dit betekent dat, nu het ongeval van werknemer vóór 1 januari 1999 heeft plaatsgevonden, artikel 7:658 lid 4 BW niet van toepassing is en dat een eventuele aansprakelijkheid van pluimveeslachterij X moet worden gebaseerd op een door haar gepleegde onrechtmatige daad. Uit het arrest van de Hoge Raad van 30 januari 2004 volgt dat hetgeen in de rechtspraak is aanvaard ter zake van stelplicht en bewijslast in een geding op de voet van artikel 7A:1638x, overeenkomstige toepassing kan vinden (zie onder meer HR 15 juni 1990, NJ 1990, 716 en Hoge Raad 25 juni 1982, NJ 1983, 151). Dit zou betekenen dat werknemer zou dienen te stellen en bij gemotiveerde tegenspraak zou dienen te bewijzen dat pluimveeslachterij X is tekortgeschoten in haar zorgplicht. Artikel 7:658 lid 1 t/m 3 BW is op 1 april 1997 in werking getreden. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 december 1999 (NJ 2000, 211), waarin het eveneens ging om een in augustus 1995 plaatsgevonden arbeidsongeval, geoordeeld dat artikel 7:658 lid 1 en 2 BW onmiddellijke werking heeft alsmede dat de vraag naar de aansprakelijkheid van de werkgever voor de door de werknemer geleden schade moet worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 7:658 BW. Op grond van het vorenstaande dient te worden geoordeeld dat in het geval dat de verzekeraar van ISS slaagt in het aan haar opgedragen bewijs dat de vordering jegens ISS tijdig is gestuit, pluimveeslachterij X aansprakelijk is voor de schade van werknemer, tenzij de curatoren aantonen dat pluimveeslachterij X destijds aan haar in artikel 7:658 lid 1 BW neergelegde zorgplicht heeft voldaan of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
Volgt aanhouding van de zaak.