Naar boven ↑

Rechtspraak

De Valk International BV/werkneemster
Gerechtshof Amsterdam, 29 december 2009
ECLI:NL:GHAMS:2009:BL4230

De Valk International BV/werkneemster

Doorbreking appelverbod ontbindingsprocedure. Schadeplichtige opzegging na ontbindingsverzoek werknemer leidt niet tot misbruik van bevoegdheid

Werkneemster is op 18 november 1998 in dienst getreden van DVI. DVI heeft bij brief van 4 maart 2009 op bedrijfseconomische gronden aan het UWV WERKbedrijf toestemming gevraagd de arbeidsovereenkomst met werkneemster te mogen opzeggen in verband met het vervallen van de functie. Op 24 maart 2009 heeft werkneemster verzocht de arbeidsovereenkomst tussen DVI en haar op een zo kort mogelijke termijn te ontbinden wegens gewichtige redenen bestaande uit een verandering van omstandigheden. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 april 2009. Het UWV WERKbedrijf heeft op 7 mei toestemming verleend de arbeidsovereenkomst op te zeggen. DVI heeft de arbeidsovereenkomst per 15 mei 2009 opgezegd. De kantonrechter heeft bij de bestreden beschikking van 22 mei 2009 de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juli 2009 ontbonden, onder toekenning van een door DVI aan werkneemster te betalen vergoeding van € 19.285,20 bruto. DVI is van deze beschikking in hoger beroep gekomen. Volgens DVI had het hof zich niet-ontvankelijk moeten verklaren. Werkneemster stelt zich op het standpunt dat sprake is van misbruik van bevoegdheid.

Het hof oordeelt als volgt. Het arbeidsrecht kent een afgewogen stelsel van de sancties van vernietigbaarheid bij onrechtmatig ontslag en schadeplichtigheid bij een onregelmatige opzegging. Daarin past, naar het oordeel van het hof, terughoudendheid bij de toepassing van artikel 3:13 BW. Het stond werkneemster vrij om, zoals zij ook heeft gedaan, een ontbindingsverzoek in te dienen nadat DVI reeds toestemming van het UWV had verzocht. De ontbindingsprocedure heeft DVI echter niet de mogelijkheid ontnomen om de arbeidsovereenkomst al dan niet schadeplichtig te doen eindigen. Feiten of omstandigheden die in dit geval tot een ander oordeel moeten leiden, zijn niet of niet voldoende gesteld of gebleken. Immers, tegenover het belang van werkneemster bij een vergoeding staat het belang van DVI, te weten haar belang om bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn de organisatie van het werk opnieuw in te richten, intern duidelijkheid te verschaffen en de belangen van haar onderneming hiermee veilig te stellen. Derhalve is geen sprake van een zodanige onevenredigheid van de wederzijdse belangen dat in het kader van de hiervoor genoemde te betrachten terughoudendheid geoordeeld kan worden dat aan de opzegging van de arbeidsovereenkomst haar werking moet worden ontzegd. De conclusie moet zijn dat er op 22 mei 2009 geen arbeidsovereenkomst meer tussen partijen bestond, zodat de kantonrechter werkneemster niet ontvankelijk had moeten verklaren en haar verzoek had moeten afwijzen. Het hof acht de klacht van DVI gegrond nu de kantonrechter ten onrechte artikel 7:685 BW heeft toegepast. De omstandigheid dat er geen arbeidsovereenkomst meer was, leidt tot doorbreking van het appelverbod van artikel 7:685 lid 11 BW en tot het oordeel dat het verzoek van werkneemster moet worden afgewezen. Gelet op het voorgaande zal de bestreden beschikking worden vernietigd en zal werkneemster alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek.