Rechtspraak
werkgever/werknemer
Werknemer is van medio 1980 tot 1 juni 2000 in dienst geweest van werkgever, laatstelijk als lid van de tweehoofdige Raad van Bestuur, niet zijnde statutair bestuurder. Werkgever heeft in eerste aanleg een verklaring voor recht gevorderd dat werknemer onrechtmatig, althans in strijd met goed werknemerschap, heeft gehandeld door steekpenningen aan te nemen en aansprakelijk is voor de door werkgever geleden schade. Zowel werknemer als werkgever vorderen over en weer inzage in stukken ex artikel 843a Rv. De kantonrechter heeft de vordering van werknemer grotendeels toegewezen en dat van de werkgever afgewezen. Tegen dit oordeel keert werkgever zich in hoger beroep. Daarbij stelt werkgever zich op het standpunt dat werknemer geen belang heeft bij zijn vorderingen ex artikel 843a Rv.
Het hof oordeelt als volgt. Werkgever heeft onvoldoende gemotiveerd waarom werknemer geen belang zou hebben bij de gevorderde inzage in de stukken ter betwisting van de vermeende aangenomen steekpenningen en ongerechtvaardigde verrijking van werknemer, zoals door werkgever is gesteld. Daarmee is het rechtmatige belang van werknemer aangetoond. Ten aanzien van de stukken geldt dat het oordeel van het hof niet anders wordt vanwege de door werkgever gestelde omstandigheden dat uitvoering van het bestreden vonnis 'veel menskracht vergt' en het hier deels om (zeer) vertrouwelijke bescheiden gaat. Het hof gaat er daarbij, wat dit laatste betreft, vanuit dat werknemer de stukken slechts zal benutten voor het doel waarvoor hij afschrift daarvan wenst.