Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Inventarisatiebureau Intelco VOF
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 12 maart 2009
ECLI:NL:RBSHE:2009:BM4927

werkneemster/Inventarisatiebureau Intelco VOF

Verhouding civiele rechter en bestuursrechter inzake kwalificatievraag van artikel 7:610 BW

Werkneemster heeft vanaf 1 september 1997 tot 1 januari 2007 werkzaamheden verricht voor Intelco. Intelco houdt zich bezig met het inventariseren in supermarkten. Uit een pool van werkkrachten worden telploegen gevormd die wekelijks volgens een door Intelco geplande route supermarkten bezoeken om daar ofwel steekproefsgewijs ofwel integraal de goederen te tellen. Gedurende de periode 29 mei 2006 en 28 september 2006 heeft werkneemster geen werkzaamheden voor Intelco verricht wegens arbeidsongeschiktheid. Intelco heeft haar in die periode geen vergoeding betaald. Het UWV heeft een uitkering krachtens de Ziektewet geweigerd, stellende dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en werkneemster derhalve recht heeft op loon. De bestuursrechter heeft geoordeeld dat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 7:610a BW zodat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Thans vordert werkneemster loon over de hiervoor genoemde periode alsmede achterstallig loon op grond van artikel 7:610b BW.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De kantonrechter moet de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst zelfstandig beantwoorden. Het is niet zo dat hij het oordeel van de bestuursrechter zonder meer zou moeten of kunnen overnemen. De bestuursrechter toetst weliswaar op grond van dezelfde wettelijke bepalingen als de civiele rechter, maar de inzet van de bestuursrechtelijke procedure is een andere dan die van de onderhavige procedure en belangrijker: anders dan in de bestuursrechtelijke procedure wordt in de onderhavige procedure het procesrechtelijke debat gevoerd tussen de meest betrokkenen, de contractspartijen zelf. Werkneemster merkt op dat een verschillend oordeel van de bestuursrechter en de civiele rechter onaanvaardbare rechtsonzekerheid en ongelijkheid zou opleveren. De uitkomst voor werkneemster zou kunnen zijn dat zij over de periode dat zij ziek was én geen loon zou ontvangen én geen ziektegelduitkering van het UWV. De kantonrechter merkt naar aanleiding hiervan op dat bij zo'n discrepantie de sociaalverzekeringsrechtelijke instanties zich ten slotte zouden moeten richten naar het uiteindelijke oordeel van de civiele rechter. Intussen is het wel zo dat de kantonrechter het oordeel van de bestuursrechter overneemt dat er voldaan is aan de vereisten van artikel 7:610a BW voor het in dat artikel bedoelde rechtsvermoeden. Intelco wordt evenwel in staat gesteld dit vermoeden te weerleggen.

Volgt aanhouding van de zaak (zie AR 2010-445).