Naar boven ↑

Rechtspraak

Stichting voor Katholiek Onderwijs St. Liduina/werknemer
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 2 juni 2010
ECLI:NL:RBBRE:2010:BM7631

Stichting voor Katholiek Onderwijs St. Liduina/werknemer

Ontbindingsverzoek voor van ontucht met minderjarige leerlingen veroordeelde docent afgewezen. Geen veranderingen van de omstandigheden

Werknemer is op 1 augustus 2004 in dienst getreden als docent natuur- en scheikunde van de Stichting voor Katholiek Onderwijs St. Liduina (hierna: de Stichting). De Stichting is in 2008 bekend geworden met het feit dat werknemer ontuchtige handelingen heeft gepleegd met een minderjarige leerlinge van het Penta College, de school waar hij voorheen als docent werkzaam was. Werknemer heeft van meet af aan erkend dat hij aan deze feiten schuldig was. De Stichting heeft werknemer toen onverkort in zijn functie gehandhaafd. Bij vonnis van 1 februari 2010 is werknemer veroordeeld tot drie maanden voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf van veertig uren en een behandeling door de reclassering wegens een ingeschat gemiddeld recidiverisico. Thans verzoekt de Stichting ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens veranderingen van de omstandigheden.

De kantonrechter oordeelt als volgt. De door de Stichting gestelde verandering van omstandigheden bestaat uit de veroordeling van werknemer door de strafrechter voor feiten die hij tien jaar eerder heeft begaan, ten gevolge waarvan de Stichting het vertrouwen in werknemer zou hebben verloren. De kantonrechter kan de Stichting hier niet in volgen. Immers toen de feiten in 2008 bekend werden, heeft werknemer deze zonder enig voorbehoud als juist erkend. De Stichting noch leerlingen, ouders of collega’s hebben hierin een bezwaar gezien om werknemer op de oude voet als docent verder te laten functioneren. De Stichting heeft toen niet alleen het – op zichzelf moedige – besluit genomen om werknemer in zijn functie te handhaven, maar ook besloten om hem op alle mogelijke manieren te ondersteunen. De strafrechtelijke veroordeling terzake van deze aan alle betrokkenen bekende, door werknemer erkende feiten, verandert op zichzelf niets aan de feiten noch aan de ernst van die feiten. Derhalve valt niet in te zien waarom het vertrouwen in werknemer nu zou zijn verloren, indien dit in 2008, na het bekend worden van de feiten, niet het geval was.

Volgt afwijzing van het ontbindingsverzoek.