Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/A BV
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 21 juni 2010
ECLI:NL:RBSHE:2010:BM8770

werkneemster/A BV

Buitengerechtelijke vernietiging wegens dwaling in casu in strijd met het gesloten stelsel van het ontslagrecht. Verzuim melding TIA door taxichauffeur aan werkgever. Ongeschiktheid voor de functie

Werkneemster is op 14 augustus 2006 in dienst getreden van A in de functie van taxichauffeur, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Deze arbeidsovereenkomst is meermalen verlengd en vanaf augustus 2009 omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Op 31 januari 2010 is werknemer uitgevallen wegens rugklachten. A weigert werkneemster loon te betalen. Daartoe stelt A onder meer dat zij de omzetting van de arbeidsovereenkomst naar onbepaalde tijd in 2009 buitengerechtelijk heeft vernietigd wegens dwaling. Werkneemster heeft in december 2008 namelijk een TIA gehad, maar heeft dit aan A nimmer medegedeeld, terwijl op grond van de toepasselijke Regeling eisen geschiktheid 2000 werkneemster gedurende vijf jaar na een TIA ongeschikt is voor de functie van taxichauffeur.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Ingevolge artikel 6:228 lid 1 BW zijn overeenkomsten vernietigbaar, wanneer zij tot stand zijn gekomen onder invloed van dwaling. Noch in Boek 6, noch in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek maakt de wetgever een uitzondering op deze regel voor de arbeidsovereenkomst. Heeft de wetgever de mogelijkheid van buitengerechtelijke ontbinding wegens wanprestatie nog uitgesloten in artikel 7:686 tweede volzin BW, voor de vernietiging kent het arbeidsrecht een dergelijke bepaling niet. De kantonrechter zoekt in deze kwestie aansluiting bij een tweetal arresten van de Hoge Raad, te weten HR 6 maart 1992, NJ 1992, 509 en HR 24 mei 1996, JAR 1996/141. Deze uitspraken zien weliswaar niet op een wilsgebrek, maar op de rechtsgeldigheid van in een arbeidsovereenkomst opgenomen ontbindende voorwaarden. Daarin ligt echter een parallel met de dwaling. Volgens de kantonrechter valt uit deze arresten af te leiden dat een buitengerechtelijke vernietiging wegens een wilsgebrek in beginsel toelaatbaar is, mits blijkt dat aan twee voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats dient na ontdekking van de dwaling een situatie te zijn ontstaan waarin de arbeidsovereenkomst geheel nutteloos is, omdat de bedongen arbeid niet kan worden uitgevoerd. In de tweede plaats mag de vernietiging er niet toe leiden dat een binnen het stelsel van het ontslagrecht bestaande bescherming tegen opzegging wordt omzeild.

Ingevolge het bepaalde in artikel 111 lid 4 Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) worden bij ministeriële regeling regels vastgesteld ter uitvoering van het bepaalde in artikel 111 lid 1 aanhef en onder b WVW 1994. Dat betreft de criteria voor geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen, noodzakelijk voor de afgifte van een rijbewijs. De desbetreffende regeling is de Regeling eisen geschiktheid 2000, die nog altijd van kracht is. Op grond van die regeling moet worden aangenomen dat werkneemster vanaf december 2008 tot december 2013 niet geschikt wordt geacht tot het beroepsmatig vervoeren van personen in een motorrijtuig waarvoor een rijbewijs van de categorie B vereist is. Daarmee staat vast dat aan de eerste voorwaarde voor een beroep op dwaling is voldaan.

Wat de tweede voorwaarde betreft, overweegt de rechter als volgt. Uit de aard van de bescherming van artikel 7:670 BW volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat bepalend moet zijn het tijdstip waarop de werkgever komt tot de beslissing om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Op het moment dat A wetenschap heeft gekregen van de dwaling, is de wens ontstaan om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen. Opzegging was op dat moment niet mogelijk vanwege het opzegverbod bij ziekte, terwijl de reflexwerking van dat opzegverbod aan een ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg kon staan. Om dan toch tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te kunnen komen, ligt de optie van een buitengerechtelijke vernietiging open. Wanneer die in dat geval wordt ingeroepen, is dat dus om de op dat moment geldende ontslagbescherming bij ziekte te ontlopen. Een beroep op dwaling ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst is in dat geval in strijd met de bescherming die het gesloten stelsel van het ontslagrecht aan werknemers biedt. Een dergelijke situatie acht de kantonrechter in strijd met de bedoelingen van de wetgever die ten grondslag liggen aan dit stelsel en daarom onaanvaardbaar.

De loonvordering van werknemer wordt toegewezen.