Rechtspraak
werknemer/Stichting Uitzicht
Werknemer is op 1 maart 1993 in dienst van Uitzicht getreden. Op de arbeidsovereenkomst zijn ingevolge artikel 2 lid 3 ervan de bepalingen van het burgerlijk recht van toepassing, tenzij bij de Rijksbijdrageregeling Banenpools anders is bepaald of bij die overeenkomst anders is overeengekomen. Werknemer was laatstelijk via Uitzicht gedetacheerd bij PAN. Werknemer wilde echter niet meer verder bij PAN. Uitzicht heeft de dienstbetrekking tegen 1 april 2009 opgezegd. De werknemer heeft de nietigheid van de opzegging ingeroepen, omdat volgens hem de noodzakelijk toestemming van het UWV WERKbedrijf ontbrak. Subsidiair vordert werknemer schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Anders dan Uitzicht meent volgt uit artikel 24 Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw), die de voornoemde regeling heeft vervangen, niet dat deze arbeidsovereenkomst “van rechtswege (is) overgegaan naar een arbeidsovereenkomst met de gemeente Nijmegen.” Ook artikel 78d van de Wet werk en bijstand (Wwb) als opvolger van de Wiw heeft dit gevolg niet gehad. Dit betekent dat ervan uitgegaan moet worden dat Uitzicht en dus niet de gemeente Nijmegen als werkgever van werknemer heeft te gelden. Dit neemt evenwel niet weg dat er sprake is van dusdanig nauwe verwantschap met de gemeente Nijmegen - in het bijzonder op het terrein van het ontslagbeleid - dat ingevolge artikel 2 lid 1 onder a van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 geen voorafgaande toestemming voor de opzegging door Uitzicht van de arbeidsovereenkomst met werknemer van het UWV Werkbedrijf vereist is (zie HR 15 januari 1971, NJ 1971, 305). De primaire vordering moet derhalve worden afgewezen. Het ontslag is ook niet kennelijk onredelijk. Werknemer heeft immers zelf bijgedragen aan het einde van de dienstbetrekking bij PAN, terwijl Uitzicht alles heeft gedaan om werknemer aan een baan te helpen. Voorts is een ruime opzegtermijn in acht genomen.
Volgt afwijzing vorderingen.