Rechtspraak
Licotec Daklicht BV/werknemer
Werknemer is in dienst van werkgever. Hij is in augustus 1995 door werkgever uitgeleend aan Licotec om montagewerkzaamheden te verrichten in Amsterdam. Werknemer reed met een collega en twee werknemers van Licotec dagelijks van Didam, waar Licotec gevestigd was, naar Amsterdam en terug. Daarbij werd gebruikgemaakt van een door Licotec ter beschikking gesteld bestelbusje dat door deze vier personen bij toerbeurt werd bestuurd. Op 23 augustus 1995 heeft er een ongeval plaatsgevonden met het busje. Alleen werknemer bleef met de schade zitten, omdat hij niet onder de WAM-dekking viel. Werknemer heeft zowel werkgever als Licotec in rechte aangesproken tot vergoeding van zijn schade. In de zaak tegen werkgever heeft dat geleid tot het arrest HR 12 januari 2001, C99/125HR, LJN AA9434, NJ 2001, 253 (Vonk/Van der Hoeven), waarin, kort gezegd, is geoordeeld dat werkgever aansprakelijk is voor de door werknemer geleden, niet door een verzekering gedekte, schade. De kantonrechter en het hof hebben in de procedure jegens Licotec als materiƫle werkgever eveneens aansprakelijkheid aangenomen. Licotec zou zijn zorgplicht hebben geschonden door werknemer, na een lange dag waarbij de maximumwerktijd ver was overschreden, het busje te laten besturen. Daarmee heeft Licotec werknemer blootgesteld aan de bijzondere risico's van het wegverkeer. Voorts heeft Licotec haar zorgplicht geschonden door geen passende verzekering af te sluiten voor werknemer. Tegen dit oordeel keert Licotec zich in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt als volgt. Volgens de klacht is een verzekeringsplicht uit haar aard gebaseerd op artikel 7:611 BW, maar in het onderhavige geval ontbreekt voor aansprakelijkheid op grond van goed werkgeverschap iedere basis omdat tussen Licotec en werknemer geen arbeidsovereenkomst bestond en Licotec slechts als inlener kan worden aangemerkt. Dit brengt volgens de klacht mee dat artikel 7:611 niet van toepassing is. De klacht faalt omdat zij feitelijke grondslag mist. Het hof heeft niet miskend dat tussen Licotec en werknemer geen arbeidsovereenkomst bestond. Het heeft in zijn eindarrest overwogen dat artikel 7:658 lid 4 BW niet van toepassing is omdat het ongeval zich heeft voorgedaan voor 1 januari 1999. Het hof heeft voorts de aansprakelijkheid van Licotec niet (mede) gebaseerd op artikel 7:611 BW, nu het beroep van werknemer op genoemde bepaling juist bij gebrek aan belang buiten behandeling heeft gelaten. De beslissing van het hof berust uitsluitend op zijn oordeel omtrent hetgeen voor Licotec in een geval als het onderhavige uit artikel 6:162 BW in verbinding met de regels inzake stelplicht en bewijslast van artikel 7A:1638x BW (oud) voortvloeit, waartegen het onderdeel evenwel geen klacht richt.
Volgt verwerping van het cassatieberoep.