CSU Personeel BV/werknemer

Werknemer, werkzaam op het beveiligd gebied van Schiphol, wordt in 2005 aangehouden op verdenking van de smokkel en invoer van drugs. Hij wordt in 2006 uit voorlopige hechtenis ontslagen in afwachting van een strafrechtelijke vervolging. CSU Personeel stelt werknemer vanaf dat moment te werk buiten beveiligd gebied, onder voorbehoud dat een strafrechtelijke veroordeling kan leiden tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst. In 2006 wordt werknemer in eerste aanleg en in 2007 in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf in verband met overtreding van de Opiumwet. Werknemer stelt vervolgens cassatieberoep in. In 2010 wordt werknemer door de Hoge Raad veroordeeld tot drie jaar en tien maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. CSU Personeel verzoekt thans ontbinding van de arbeidsovereenkomst, primair wegens een dringende reden, subsidiair wegens veranderingen in de omstandigheden. Werknemer voert aan dat van een dringende reden noch een verandering in de omstandigheden sprake is, omdat werkgever hem vanaf 2005 steeds te werk is blijven stellen en dat kan blijven doen.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Het verweer van werknemer wordt verworpen, nu onherroepelijk is komen vast te staan dat werknemer zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig misdrijf, te weten het invoeren van cocaïne, en dat hij daarbij gebruik heeft gemaakt van zijn functie bij werkgever. Dit levert een dringende reden op voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter overweegt dat CSU Personeel zich als goed werkgever heeft gedragen door de uitkomst van de strafrechtelijke procedure af te wachten, alvorens de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken, en werknemer niet eerder als schuldige aan te merken, dan dat zijn schuld onherroepelijk zou zijn vastgesteld.