Naar boven ↑

Rechtspraak

bestuurders/De Nederlandsche Bank en de Stichcting Autoriteit Financiële Markten
Gerechtshof Amsterdam, 15 juni 2010
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN2244

bestuurders/De Nederlandsche Bank en de Stichcting Autoriteit Financiële Markten

AFM en DNB aansprakelijk voor schade ontslagen bestuurders wegens verdenking handel met voorwetenschap. Beslissing College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft bindende kracht in civiele zaak

X en Y waren vanaf september 1989 tot 17 april 2003 bestuurder van VPV. X en Y hebben in 1999 overleg gevoerd met het Ministerie van Financiën over de fiscale gevolgen van een openbaar bod op de houdstermaatschappijen. Het overleg heeft geleid tot een fiscale vaststellingsovereenkomst die op 10 december 1999 is getekend. In 2000 heeft de Dresdner Bank een openbaar bod op de aandelen in de houdstermaatschappijen gedaan en deze aandelen verkregen. Vanwege een aantal verdachte transacties in 1999 is door de DNB en de AFM onderzoek verricht wegens verdenking van handel met voorwetenschap. De aanwijzingen van DNB en AFM hebben ertoe geleid dat de bestuurders in 2003 zijn ontslagen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft op 12 september 2006 deze besluiten vernietigd en de aanwijzingen herroepen. Volgens het CBb waren de besluiten onvoldoende gemotiveerd. X en Y zijn zowel in eerste als in tweede aanleg strafrechtelijk veroordeeld wegens handel met voorwetenschap. X en Y hebben beroep in cassatie ingesteld. X en Y vorderen in dit geding, kort gezegd, schadevergoeding op de grond dat de onherroepelijke uitspraken van het CBb van 12 september 2006 tussen partijen bindende kracht hebben in het onderhavige civiele geschil, zodat tussen partijen vaststaat dat DNB en AFM door het geven van de aanwijzingen jegens hen toerekenbaar onrechtmatig hebben gehandeld. DNB en AFM hebben de vorderingen gemotiveerd bestreden. Onder meer hebben zij aangevoerd dat de uitspraken van 12 september 2006 van het CBb geen bindende kracht hebben omdat zich een bijzondere omstandigheid voordoet als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad in de zaak G./Nederweert (HR 31 mei 1991, NJ 1993, 112). Ook hebben zij het causaal verband tussen de aanwijzingen en het door X en Y gestelde nadeel bestreden en een beroep op eigen schuld gedaan.

Het hof oordeelt als volgt. De door het CBb gegeven beslissing of de bevoegdheid tot het geven van een aanwijzing door DNB en AFM rechtmatig is uitgeoefend, heeft voor de burgerlijke rechter in beginsel bindende kracht. Dit beginsel lijdt geen uitzondering indien de strafrechter, oordelend over de vraag of in strijd met artikel 46 Wte is gehandeld, tot een andere beoordeling komt, ook al bestaat ten aanzien van de in acht te nemen maatstaf en de te beoordelen feitelijke constellatie tussen de beide gevallen geen wezenlijk verschil. Met de herroeping van deze aanwijzing staat de onrechtmatigheid in beginsel vast. Ook acht het hof sprake van een causaal verband tussen de aanwijzingen en het ontslag van de bestuurders. Terecht hebben DNB en AFM gesteld dat X en Y eveneens zouden zijn ontslagen nadat in 2005 de strafrechtelijke veroordeling tot handel met voorkennis bekend was geworden. Derhalve kunnen zij niet voor meer dan de schade tot 2005 aansprakelijk worden gesteld. Naar het oordeel van het hof hebben X en Y voor 60% eigen schuld aan het ontstaan van de schade.

Volgt aanhouding zodat partijen zich nader kunnen uitlaten over (de omvang van) de schade.

  • Wetsartikelen: 6:162 BW
  • Onderwerpen: Overige
  • Trefwoorden: schadevergoeding, aanwijzing, College van Beroep voor het bedrijfsleven, bindende kracht, causaal verband, eigen schuld en handel met voorwetenschap