Rechtspraak
Erven van werknemer/werkgever
Werknemer is in dienst geweest van werkgever, in de functie van schilder. Begin 2000 is bij hem een kwaadaardige tumor ontdekt in het nierbekken. In die periode is ook een kwaadaardige tumor in de longen aangetroffen van eenzelfde celtype. Aan beide tumoren is hij geopereerd. Nadien zijn uitzaaiingen vastgesteld. Nog voor het overlijden heeft werknemer zijn werkgever aansprakelijk gesteld voor de schade. Werknemer stelt zich op het standpunt dat hij met verfmiddelen heeft gewerkt die schadelijke stoffen bevatten, in het bijzonder aromatische amines die in medische (groeps)onderzoeken bij uitstek in verband zijn gebracht met het ontstaan van uretheel kanker. Werkgever betwist dat werknemer tijdens zijn dienstverband is blootgesteld aan schadelijke stoffen danwel dat hij zijn zorgplicht niet zou zijn nagekomen.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Uitgaande van een primaire uretheelkanker is de bevinding van de deskundigen dat de kans dat die ziekte het gevolg is van de werkzaamheden van werknemer als schilder in het algemeen 17% bedraagt. De kantonrechter is niet gebleken van feiten en omstandigheden die (voldoende) houvast bieden voor de aanname dat in het geval van werknemer die kans hoger ingeschat zou dienen te worden. Een (algemene) kans van 17% dat de ziekte van werknemer is veroorzaakt door zijn werkzaamheden als schilder, is naar het oordeel van de kantonrechter op zichzelf reeds beperkt. Daar komt bij dat het deskundigenrapport vermeldt dat de verhoogde kans van werknemer op kanker ook reeds aanwezig was vóór zijn indiensttreding bij werkgever, vanwege zijn eerdere werkzaamheden als schilder en vrachtwagenchauffeur. Hoewel de deskundigen die kansverhoging moeilijk te kwantificeren achten, vermindert die wel in enige mate de kans dat de ziekte van werknemer is veroorzaakt door zijn werkzaamheden voor werkgever. Een en ander bij elkaar genomen is de kantonrechter van oordeel dat niet genoegzaam is aangetoond dat er een reële kans bestaat dat de ziekte van werknemer is veroorzaakt door zijn werkzaamheden voor werkgever. Daarmee wordt de drempel voor het (kunnen) aannemen van een causaal verband niet gehaald. Bijgevolg vindt de zogenoemde bijzondere omkeringsregel geen toepassing. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat voorshands niet aannemelijk is geworden dat de werkgever zijn zorgplicht heeft geschonden. Het dragen van mondkapjes – zeker destijds – kan niet tot de zorgplicht van werkgever worden gerekend.
Volgt afwijzing vordering.