Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Midden-Nederland, 4 augustus 2010
ECLI:NL:RBUTR:2010:BN4364

werknemer/werkgever

Kennelijk onredelijk ontslag wegens niet aanbieden van outplacementtraject. Schadevergoeding gelijk aan outplacementkosten. Habe nichts-verweer slechts onder bijzondere omstandigheden mogelijk

Werknemer (52 jaar) is in 2006 in dienst getreden van werkgever, in de functie van projectleider. De arbeidsovereenkomst is met toestemming van het UWV WERKbedrijf wegens bedrijfseconomische redenen per 12 juli 2009 opgezegd. Volgens werknemer is dit ontslag kennelijk onredelijk. De werkgever zou zich onvoldoende hebben ingespannen werknemer passende arbeid te bieden, terwijl er wel vacatures zijn; werkgever heeft werknemer niet begeleid naar ander werk; werknemer is geen vergoeding aangeboden, terwijl werkgever wel sponsorgelden ter beschikking stelt en werkgever zou een onjuist beeld van de bedrijfseconomische situatie hebben geschetst. Volgens werknemer dient een vergoeding conform de kantonrechtersformule te worden vastgesteld, omdat de Hoge Raad vooral de generieke korting in strijd met de aard van de 681-procedure heeft geoordeeld.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Het enkele feit dat aan werknemer geen vergoeding is aangeboden is onvoldoende om te oordelen tot kennelijk onredelijk ontslag. Wel had werkgever uit eigen beweging (juist in deze zware tijden) moeten aanbieden om de 51-jarige werknemer van begeleiding te voorzien, door werknemer aan te bieden outplacementbegeleiding te volgen dan wel het MKB-mobiliteitscentrum in te schakelen. Het ontslag is daarom kennelijk onredelijk.

De vergoeding dient een zekere mate van genoegdoening te verstrekken die in overeenstemming is met de aard en ernst van de tekortkoming van de werkgever. In dit geval bestaat de tekortkoming eruit dat de werkgever heeft nagelaten de werknemer te begeleiden, in de vorm van het aanleren van de vaardigheid zelf te solliciteren dan wel hulp daarbij te bieden door middel van mobiliteitsbijstand. Uitgangspunt bij de bepaling van de hoogte van de schade is enerzijds dat de schade begroot, of geschat dan wel naar billijkheid wordt vastgesteld en dat de rechter daarin voldoende inzicht biedt. Anderzijds is uitgangspunt dat de werkgever de schadevergoeding al ten tijde van opzegging althans het aflopen van de opzegtermijn had moeten vaststellen teneinde toen al compensatie te bieden (HR 17 oktober 1997, JAR 1997/245, Schoonderwoert/ Schoonderwoerd). Voorts is uitgangspunt dat de schade het verschil is tussen de situatie met de fout en de situatie zonder fout, waarbij de fout is de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust (W. Dijkshoorn en S.D. Lindenbergh, Schadebegroting, bewijs en waardering, AA 2010, p. 538 e.v.) hetgeen in een ontslagzaak als de onderhavige de opzegging is. De begroting van de schade kan als volgt plaatsvinden. De werknemer had door de werkgever moeten worden begeleid bij het snel en adequaat vinden van een andere baan en de werkgever had daarvoor kosten moeten maken, maar heeft dat niet gedaan. De kantonrechter neemt als feit van algemene bekendheid aan dat de kosten van een cursus outplacement gelijk staan aan de kosten van het inschakelen van een mobiliteitscentrum. Een cursus outplacement of een begeleiding door een mobiliteitscentrum kost, zo schat de kantonrechter, € 9.500. Door de toekenning van een zo concrete schadepost behoeft, voor zover al aan de orde, geen rekening te worden gehouden met de al verkregen uitkering ingevolge de Werkloosheidswet.

Het beroep van een werkgever op het 'habe nichts'-criterium dient in 681-zaken zeer terughoudend te worden getoetst. Het uitgangspunt is immers volledige schadevergoeding. De rechter mag de schadevergoedingsverplichting slechts matigen, indien toekenning van een volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden (art. 6:109 BW jo. art. 6:2 lid 2 en 6:248 lid 2 BW).

Volgt gedeeltelijke toewijzing vordering werknemer.