Rechtspraak
werknemer/Rabo Wielerploegen BV
Werknemer vordert een bedrag van € 75.500 wegens 135 bij het einde van het dienstverband opgebouwde en niet opgenomen vakantiedagen. In de individuele arbeidsovereenkomst van werknemer stond opgenomen dat het recht op jaarlijkse vakantie in het desbetreffende jaar moest worden geëffectueerd. De vakantieverlofaanspraken waren niet overdraagbaar naar het volgende jaar. De kantonrechter heeft geoordeeld dat hoewel deze bepaling in strijd met artikel 7:642 jo. 7:645 BW moet worden geoordeeld, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat werknemer zich thans op de vernietigbaarheid beroept.
Het hof oordeelt als volgt. Hoewel op grond van de arbeidsovereenkomst een inspanningsverplichting rust op de werknemer om jaarlijks met vakantie te gaan, rust er evenzeer een plicht op de werkgever om toe te zien dat de werknemer daadwerkelijk met vakantie gaat (artikel 7:611 BW). De werkgever is gehouden te waarborgen dat geen afbreuk wordt gedaan aan het arbeidsbeschermende doel van vakantie, te weten de recuperatiefunctie. Voorts sluit deze verplichting aan bij artikel 7:641 lid 2 BW. Het feit dat werknemer een grote mate van zelfstandigheid had bij de uitoefening van zijn functie, doet hieraan niet af (Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 20 januari 2009, C-350/06, C-520/06 (JAR 2009/58)). Mede vanwege het feit dat werknemer zeer variabele werktijden had, kan niet worden vastgesteld dat hij in staat was structureel met vakantie te (kunnen) gaan. Het beroep van werknemer op de vernietigbaarheid van de litigieuze bepaling uit de arbeidsovereenkomst is dus terecht gedaan. Werkgever (Rabo Wielergroep) heeft onvoldoende gesteld om het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW aan te nemen.
Volgt vernietiging van het vonnis van de kantonrechter en veroordeling tot betaling van de gevorderde vergoeding.