Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/ABN AMRO Bank NV
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 9 maart 2010
ECLI:NL:GHAMS:2010:BN1356

werknemer/ABN AMRO Bank NV

Werkgever niet aansprakelijk voor burn-out werknemer. Weigering passende arbeid leidt tot loonopschorting

Werknemer (66 jaar) is in 1960 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) ABN AMRO, laatstelijk in de functie van accountmanager. Werknemer is in 1999 uitgevallen wegens burn-outklachten. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is in de visie van ABN AMRO geëindigd met ingang van 2004, wegens het bereiken van de VUT-gerechtigde leeftijd van werknemer. Werknemer stelt dat de arbeidsovereenkomst een einde heeft genomen in 2006 wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Werknemer vordert schadevergoeding op grond van artikel 7:658 jo 7:611 BW. Volgens werknemer valt ABN AMRO een verwijt te maken van het ontstaan van de burn-out. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen, deels wegens verjaring en deels wegens ontbreken van verwijtbare gedragingen van ABN AMRO.

Het hof oordeelt als volgt. Dat er sprake is geweest van overbelasting naar objectieve maatstaven is gesteld noch gebleken. Ook overigens blijkt niet dat werknemer of derden hebben geklaagd over werkdruk. Dat betekent dat ABN AMRO, zoals zij heeft gesteld, niet heeft begrepen of heeft moeten begrijpen dat werknemer werkgerelateerde gezondheidsklachten had. ABN AMRO is derhalve in de periode voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid van werknemer niet tekort geschoten in haar zorgplicht uit hoofde van artikel 7:658 BW of in haar verplichtingen als goed werkgever.

Werknemer verwijt ABN AMRO vervolgens dat zij, nadat hij met burn-outklachten was uitgevallen, niet heeft gestreefd naar werkhervatting (eventueel in een andere passende functie), maar slechts gericht is geweest op beëindiging van de arbeidsrelatie. Het hof acht dit verwijt onterecht omdat werknemer zelf steeds uit is geweest op beëindiging van het dienstverband en geen re-integratie wenste. Het feit dat ABN AMRO het loon heeft opgeschort, toen werknemer geen gehoor wilde geven aan het verrichten van passende arbeid, kan evenmin tot de conclusie leiden dat ABN AMRO haar zorgplicht zou hebben geschonden.

Een werkgever is, anders dan werknemer blijkbaar meent, ten slotte niet gehouden een werknemer compensatie te geven voor het inkomensverlies dat die werknemer lijdt ten gevolge van het eindigen van de arbeidsovereenkomst door het verstrijken van de termijn waarvoor deze was aangegaan (in dit geval tot het bereiken door werknemer van de VUT-gerechtigde leeftijd). Ook ter zake daarvan kan ABN AMRO derhalve geen verwijt gemaakt worden, nu het pensioenontslag in 2004 als rechtsgeldig moet worden beoordeeld.

Volgt bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter.