Rechtspraak
Werknemer is in 2002 in dienst getreden van de inmiddels ontbonden vennootschap onder firma Het Schwarzwald V.O.F. Bij brief van 16 december 2008 heeft Het Schwarzwald V.O.F. aan werknemer laten weten dat zijn dienstverband met ingang van 5 januari 2009 zou eindigen. De kantonrechter heeft de ex-vennoten alsmede de rechtsopvolger van de VOF veroordeeld tot betaling van loon. Thans vordert werknemer wedertewerkstelling bij de rechtsopvolger.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Nu de kantonrechter heeft bepaald dat het ontslag nietig is, moet er vooralsnog van worden uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst is blijven bestaan. Echter is enerzijds niet boven alle twijfel verheven dat werknemer in staat is betaalde arbeid te verrichten, nu hij volledig arbeidsongeschikt is verklaard, en is anderzijds twijfelachtig of de rechtsopvolger van de VOF werknemer te werk kan stellen. Buiten discussie is immers dat de horecazaak thans door een derde wordt gedreven. Bovendien zal binnenkort het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dienen. Op grond van vorenstaande is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat de vordering tot wedertewerkstelling moet worden afgewezen. Ten aanzien van de loonvordering constateert de voorzieningenrechter dat deze in de bodemprocedure bij vermeerdering van eis is ingesteld, zonder dat deze aan de niet verschenen gedaagde is betekend. Betekening aan gedaagde is in dit geval een vereiste. Gelet hierop en het feit dat werknemer naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn arbeidsongeschiktheid in aanmerking nemende, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij beschikbaar is voor arbeid, is het onvoldoende duidelijk of de bodemrechter tot toewijzing van de loonvordering zal komen. Derhalve moet de voorzieningenrechter de loonvordering afwijzen.