Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/De Friesland U.A.
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Leeuwarden), 31 augustus 2010
ECLI:NL:RBLEE:2010:BN6133

werkneemster/De Friesland U.A.

Afwijzing wederterwerkstelling ondanks onrechtmatige schorsing wegens ernstige verstoring van de arbeidsrelatie en ontbindingsverzoek

Werkneemster is op 1 april 2009 in dienst getreden van De Friesland, in de functie van medisch adviseur binnen het cluster Zorginkoop. Al snel blijkt dat de verbale communicatie van werkneemster jegens medisch specialisten en haar leidinggevende tot weerstand leidt. De Friesland heeft meermalen met werkneemster gesproken en er is een coachingstraject gestart om dit gedrag te verbeteren. Op 6 juli 2010 wordt werkneemster vrijgesteld van werkzaamheden wegens een onwerkbare situatie, omdat zij het gezag van haar direct leidinggevende zou hebben ondermijnd. De Friesland heeft inmiddels een ontbindingsverzoek ingediend wegens een vertrouwensbreuk. Werkneemster stelt dat de schorsing in strijd is met de cao, nu de cao slechts een beperkt aantal gronden voor schorsing noemt, waartoe 'een onwerkbare situatie' niet behoort. De schorsing is daarmee onrechtmatig. Dit geldt te meer, nu op basis van de cao een schorsing voor ten hoogste veertien dagen kan worden opgelegd. Er is volgens werkneemster ook geen sprake van een onwerkbare situatie tussen haar en haar leidinggevende. De vertrouwensrelatie tussen beiden is weliswaar niet optimaal, maar werkneemster heeft een autonome functie bij De Friesland, waarin zij weinig contacten met haar leidinggevende onderhoudt. De Friesland heeft dan ook in strijd met de beginselen van goed werkgeverschap gehandeld door werkneemster op basis van een onwerkbare situatie te schorsen. Werkneemster vordert dan ook opheffing van de schorsing.

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De voorzieningenrechter stelt het volgende voorop. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de werkgever krachtens de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen in beginsel gehouden is om de werknemer tot de uitvoering van diens werkzaamheden toe te laten. Dit is slechts anders indien de werkgever een voldoende zwaarwegende grond heeft om een werknemer te schorsen of als een bevel tot (weder)tewerkstelling tot een onwerkbare situatie zou leiden. In casu acht de voorzieningenrechter de aangevoerde gronden onvoldoende zwaarwegend. Daarmee is de schorsing van werkneemster door De Friesland onrechtmatig en in beginsel zou er dan ook reden zijn om de vordering tot wedertewerkstelling toe te wijzen. Desalniettemin zal, gelet op de omstandigheden van het geval, de gevorderde wedertewerkstelling worden afgewezen, omdat op korte termijn de behandeling plaatsvindt van het door De Friesland ingediende verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werkneemster (vgl. HR 18 maart 1988, NJ 1988, 510). Voorshands kan niet worden uitgesloten dat de kantonrechter dit ontbindingsverzoek zal toewijzen, gelet op de verstoorde arbeidsverhouding (de vertrouwensbreuk) tussen werkneemster en haar directe leidinggevende. Er zijn ook geen termen aanwezig om een vergoeding wegens immateriƫle schade toe te wijzen.