Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland, 15 september 2010
ECLI:NL:RBUTR:2010:BN6423
werknemer/Koninklijke Douwe Egberts BV
Werknemer is van 1967 tot en met 2009 in dienst geweest van Douwe Egberts. In verband met de wijziging van zijn dienstrooster heeft Douwe Egberts met ingang van loonperiode 2 van 2002 aan werknemer een gewenningstoeslag in de zin van artikel 28 lid 3 van de Coffee and Tea CAO 2001-2003 toegekend. Op grond van deze gewenningstoeslag zou werknemer gedurende een jaar 100%, dan 50% en dan 25% van het verschil tussen zijn oude en nieuwe loon krijgen gesuppleerd. Douwe Egberts heeft de gewenningstoeslag bij werknemer echter niet afgebouwd en steeds 100% betaald tot 2008. Op 30 januari 2009 heeft Douwe Egberts het te veel betaalde als onverschuldigd teruggevorderd. Op 4 oktober 2009 hebben partijen in verband met een reorganisatie een beëindigingsovereenkomst gesloten met daarin opgenomen een finale kwijtingsclausule. Douwe Egberts heeft bij de eindafrekening de te veel betaalde gewenningstoeslag verrekend met de openstaande bedragen. Werknemer beroept zich op de finale kwijtingsclausule en vordert uitbetaling zonder verrekening.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Met een beroep op de tekst van artikel 6.1 van de vaststellingsovereenkomst heeft Douwe Egberts allereerst betoogd dat de finale kwijting zich niet uitstrekt tot de vordering tot terugbetaling van ingevolge de toepasselijke cao onverschuldigd betaalde gewenningstoeslag. De kantonrechter verwerpt dit standpunt. Noch het een (dat de vordering is gebaseerd op art. 6:203 BW), noch het ander (dat de vordering voortvloeit uit art. 28 lid 3 onder 2 van de Coffee : Tea CAO) dwingt tot de door Douwe Egberts voorgestane beperkte uitleg van de overeengekomen finale kwijting. Dat in het beding wordt verwezen naar 'het dienstverband of de beëindiging daarvan' leidt er niet toe dat daaronder uitsluitend vorderingen zijn te begrijpen die hun grondslag vinden in Boek 7, titel 10 van het Burgerlijk Wetboek. Daaronder vallen, mede gelet op de gelaagde structuur van het BW, tevens vorderingen die ingevolge het algemene verbintenissenrecht voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst. In kringen van werkgevers en werknemers plegen onder vorderingen 'ter zake (van) het dienstverband' eveneens te worden begrepen die welke hun grondslag hebben in de van de arbeidsovereenkomst deel uitmakende cao-bepalingen. Het had van Douwe Egberts – als sterke partij – verlangd mogen worden dat zij uitdrukkelijk in de vaststellingsovereenkomst een voorbehoud zou hebben gemaakt met betrekking tot haar vorderingsrecht. Het beroep van werknemer op finale kwijting is niet in strijd met het goed werknemerschap noch naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.