Naar boven ↑

Rechtspraak

Werknemer/De coöperatie U.A. Coöperatieve Rabobank Noordoost Friesland U.A.
Rechtbank Noord-Nederland, 17 september 2010
ECLI:NL:RBLEE:2010:BN8186

Werknemer/De coöperatie U.A. Coöperatieve Rabobank Noordoost Friesland U.A.

Ontbindingsvergoeding niet hoger dan het inkomen tot aan de in de bedrijfstak gebruikelijke pensioengrens, in casu vroegpensioen

Werknemer is sinds 1971 in dienst van de Rabobank, laatstelijk in de functie van commercieel-administratief medewerker verzekeringen. Werknemer verzoekt thans ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsrelatie. Directe aanleiding is het moeizame proces van (toewijzing van) zorgverlof in de periode 2005 tot 2008 in verband met de verzorging van zijn zieke echtgenote. Werknemer is in die periode uitgevallen vanwege ‘overbelasting’. Nadat zijn echtgenote is overleden, heeft werknemer wederom gezondheidsklachten ervaren wegens hoge ‘targetsdruk’. Volgens werknemer is een vergoeding met C=1,25 billijk (€ 152.000).

De kantonrechter oordeelt als volgt. Omdat ook Rabobank geen vertrouwen meer in een vruchtbare voortzetting van de arbeidsrelatie heeft, zal de arbeidsovereenkomst worden ontbonden. De kantonrechter is van oordeel dat aan werknemer een vergoeding dient te worden toegekend, nu niet is gebleken dat het ontstaan van de verstoring van de arbeidsverhouding in overwegende mate aan werknemer is te wijten. Bij het vaststellen van de hoogte van de vergoeding sluit de kantonrechter aan bij aanbeveling 3.5 van de Aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters. Gelet op de pensioenregeling zoals die geldt bij Rabobank en gezien de onbetwiste stelling van de zijde van Rabobank dat het bij Rabobank gebruikelijk is dat men gebruikmaakt van de mogelijkheid om eerder met pensioen te gaan, acht de kantonrechter het billijk om bij het vaststellen van de vergoeding uit te gaan van de inkomstenderving tot het moment dat werknemer de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, doch uitgaande van een vervroegd pensioen per 1 september 2012. De te verwachten inkomstenderving voor werknemer bedraagt dan boete – uitgaande van de onder rechtsoverweging 6 genoemde bedragen – (afgerond) € 13.000 bruto. De kantonrechter acht dit, gelet op alle omstandigheden van het geval, een billijke vergoeding. De kantonrechter ziet geen aanleiding om rekening te houden met het feit dat werknemer sedert april 2010 geen werkzaamheden meer heeft verricht, nu dit voortvloeit uit de verstoorde arbeidsverhouding en de onderhavige procedure.