werknemer/Heerema en SGB Holland BV

Werknemer (23 jaar) was van 6 juni 2002 tot 6 juni 2003 in dienst bij ZSB Steigerbouw B.V. in de functie van 1ste monteur steigerbouwer. Sinds begin december 2002 was werknemer ingeleend door SGB Holland B.V. (hierna te noemen SGB). SGB heeft werknemer vervolgens sinds begin december 2002 tewerkgesteld op het terrein van Grootint B.V., thans h.o.d.n. Heerema Zwijndrecht B.V. (hierna te noemen Heerema). Op 8 januari 2003 is werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden door een gat in een rooster van de steigers gevallen. Deze val van vijf meter heeft ernstig blijvend letsel bij werknemer veroorzaakt. Werknemer stelt thans Heerema en SGB als materieel werkgever aansprakelijk op grond van artikel 7:658 lid 1, 2 en 4 BW, alsmede op grond van artikel 7:611 BW, althans artikel 6:248 BW. Volgens werknemer ontbrak een deugdelijke leuning rondom het gat in het rooster. De Arbeidsinspectie heeft geen overtreding van de Arbowet geconstateerd.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Artikel 7:611 BW kan niet als rechtsgrond dienen, daar er geen sprake is van een werkgeversrelatie tussen werknemer en SGB of Heerema. Wel komt werknemer een beroep toe op artikel 7:658 lid 4 BW. Gelet op de strekking van artikel 7:658 BW, alsmede gelet op al het vorenstaande waaronder de concrete betwisting van werknemer van het verweer van SGB dat er wel degelijk een leuning rondom het gat in het rooster was geplaatst, rust op SGB de bewijslast dat er ten tijde van het ongeval een leuning aanwezig was rondom het roostergat in het mezzaninedek. SGB heeft een uitdrukkelijk bewijsaanbod gedaan. Desalniettemin wordt de zaak naar de rol verwezen om SGB de gelegenheid te geven zich uit te laten of zij wil worden toegelaten tot bewijslevering en zo ja of zij getuigen wil doen horen.