Rechtspraak
werknemer/Alliander NV
Werknemer is op 10 mei 2004 in dienst getreden bij Alliander (toen nog Nuon geheten) als general counsel/secretaris van de onderneming. Op 1 maart 2007 is de arbeidsovereenkomst ontbonden. In een daaraan ten grondslag liggende beëindigingsovereenkomst hebben partijen afspraken gemaakt over de ontslagvergoeding. Na de betaling van de beëindigingsvergoeding is tussen partijen een geschil gerezen over de pensioenopbouw over het bedrag aan lange termijn variabele beloning (LTI) dat in die vergoeding was verdisconteerd. Werknemer stelt zich op het standpunt dat die pensioenopbouw behoort plaats te vinden. Hij heeft bij de kantonrechter daartoe strekkende vorderingen ingesteld. De kantonrechter heeft die vorderingen afgewezen op grond van de volgende overwegingen. Ingevolge artikel 7 van de arbeidsovereenkomst is het ABP-reglement van toepassing. Dat reglement bepaalt in artikel 3.2 lid 5 dat variabele toelagen pensioengevend zijn per 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin zij zijn genoten. Omdat [appellant] per 1 januari 2008 geen ABP-deelnemer meer was, was Alliander niet verplicht tot premieafdracht over de in 2007 ontvangen LTI. Werknemer stelt zich op het standpunt dat de inhoud van het ABP-reglement hem niet kan worden tegengeworpen, daar ABP niet betrokken is in de relatie tussen hem en Alliander.
Het hof oordeelt als volgt. In de tweede volzin van artikel 7.1 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat Alliander pensioenpremie zal inhouden en afdragen aan het ABP volgens daartoe gestelde regels. Dat geldt voor alle in de eerste volzin genoemde loonelementen, waaronder de LTI. Niet in geschil is dat met 'de daartoe gestelde regels' onder andere is gedoeld op het ABP-reglement. Aldus is dat ABP-reglement onderdeel gaan uitmaken van de rechtsverhouding tussen partijen. Alliander heeft dus juist gehandeld.
Werknemer voert voorts aan dat een redelijke uitleg van de arbeidsovereenkomst meebrengt dat hij, niettegenstaande de letterlijke tekst van die overeenkomst en van het ABP-reglement, erop heeft mogen vertrouwen dat over de toegekende LTI pensioenopbouw zou plaatsvinden. Het hof acht niet uitgesloten dat Alliander in het geval van een doorsnee werknemer die drie jaar na de toekenning daarvan LTI krijgt uitgekeerd en in datzelfde kalenderjaar wordt ontslagen, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid gehouden zou zijn een voorziening als hiervoor bedoeld te treffen, omdat die werknemer anders als een gevolg van de toevallige omstandigheid van de datum van zijn ontslag een deel van de pensioenopbouw misloopt waarop hij heeft gerekend. In het onderhavige geval liggen de feiten echter wezenlijk anders.
Volgt bekrachtiging vonnis van de kantonrechter.