Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/ASML Netherlands BV
Gerechtshof Amsterdam, 15 juni 2010
ECLI:NL:GHAMS:2010:BO1111

werknemer/ASML Netherlands BV

Bewijslastverdeling bij vermeende discriminatie. Uitnodiging na solliciteren onder valse naam leidt tot vermoeden van discriminatie op grond van ras

Werknemer, gepromoveerd aan de Technische Universiteit Eindhoven, verwijt ASML dat zij hem heeft gediscrimineerd, primair op grond van afkomst en subsidiair op grond van godsdienst, en dat ASML zich dusdoende schuldig heeft gemaakt aan verboden discriminatie. Hij baseert zijn verwijt op de omstandigheid dat hij in de maanden april 2004 tot en met november 2005 zeven keer bij ASML heeft gesolliciteerd (rechtstreeks en via detacheringsbureaus waaronder Expectra) onder zijn eigen naam en telkens werd afgewezen zonder te zijn uitgenodigd voor een gesprek, dat hij vervolgens in januari 2006 heeft gesolliciteerd onder de naam 'Strathdee' onder gebruikmaking van een nagenoeg gelijkluidend cv en daarop voor een sollicitatiegesprek werd uitgenodigd. De rechtbank heeft aanvaard dat deze op zichzelf vaststaande gang van zaken doet vermoeden dat ASML een verboden onderscheid heeft gemaakt naar in ieder geval ras als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB). Daaraan heeft de rechtbank de conclusie verbonden dat het aan ASML is om te stellen en (zo nodig) te bewijzen dat zij bij de sollicitaties van werknemer geen onderscheid in de zin van de AWGB heeft gemaakt. De rechtbank heeft vervolgens de stellingen van ASML en het door ASML ter ondersteuning van haar stellingen bijgebrachte bewijs onderzocht. Dat onderzoek heeft de rechtbank gebracht tot het oordeel dat ASML erin is geslaagd om te bewijzen dat zij niet in strijd met de AWGB heeft gehandeld. Werknemer stelt in hoger beroep onder meer dat de rechtbank ten onrechte het tegenbewijs heeft afgeleid uit verklaringen van medewerkers en e-mailcorrespondentie. Daarnaast zou de rechtbank een onjuiste bewijswaardering hebben verricht.

Het hof oordeelt als volgt. Op de voet van het bepaalde in artikel 152 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) kan in dit geding met betrekking tot de relevant geoordeelde feiten en omstandigheden bewijs en tegenbewijs worden geleverd door alle middelen. In de AWGB zijn hierop geen uitzonderingen voorzien. De waardering van het bijgebrachte bewijs is aan het oordeel van de rechter overgelaten. Ook hier heeft de wetgever voor dit geding geen uitzondering voorzien. Dat betekent dat al hetgeen ASML aan bewijs heeft bijgebracht tot bewijs kan dienen. Bij de waardering van de verklaringen die afkomstig zijn van werknemers van ASML past in zover behoedzaamheid dat het hof rekening te houden heeft met de mogelijkheid dat deze werknemers minder onbevangen hebben verklaard dan wanneer zij geen enkele band met ASML zouden hebben gehad. Anders dan werknemer, acht het hof de verklaring van ASML dat zij in 2005 geen en in 2006 wel behoefte hadden aan een meer theoretisch geschoolde werknemer, plausibel.

Volgt bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter.

  • Wetsartikelen: 10 AWGB en 152 Rv
  • Onderwerpen: Overige
  • Trefwoorden: gelijke behandeling, ras, vermoeden discriminatie, bewijslast, bewijsmiddelen en bewijswaardering