Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam, 8 juni 2010
ECLI:NL:GHAMS:2010:BM9545
werknemers/KLM en Vereniging van Nederlandse Verkeersvliegers
Werknemers vorderen een verklaring voor recht dat het in artikel 5.4 van de KLM-cao gehanteerde onderscheid op grond van leeftijd – pensioenontslag bij het bereiken van de 56- dan wel 60-jarige leeftijd – niet objectief gerechtvaardigd is, zodat de bepaling strijdig is met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid (WGBL) en derhalve nietig is. De kantonrechter heeft de vorderingen van werknemers afgewezen – kort gezegd – op de grond dat de Hoge Raad in zijn arrest van 8 oktober 2004, NJ 2005, 117 heeft beslist dat het in een vergelijkbare cao-bepaling opgenomen pensioenontslag bij het bereiken van de leeftijd van 56 jaar objectief gerechtvaardigd is en op de grond dat de Commissie gelijke behandeling (CGB) op 29 januari 2007 (oordeel 2007-13) heeft geoordeeld dat artikel 5.4 KLM-cao objectief is gerechtvaardigd. Gelet hierop dienden werknemers aan te tonen dat de maatstaf sedertdien is veranderd dan wel dat er zich inmiddels een zodanig andere maatschappelijke situatie en draagvlak voordoen dat thans geen sprake meer kan zijn van een objectieve rechtvaardiging. De door werknemers hiervoor aangedragen stellingen heeft de kantonrechter ontoereikend geoordeeld. Tegen dit vonnis keren werknemers zich in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Uit artikel 12 WGBL volgt dat op KLM (en daarmee ook op VNV) de bewijslast rust dat sprake is van een objectieve rechtvaardiging. Dat het hier om onderscheid op grond van leeftijd gaat, gemaakt in een cao, leidt niet tot een andere, meer terughoudende toetsing. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 oktober 2004 de objectieve gerechtvaardigdheid van verplicht pensioenontslag op 56-jarige leeftijd niet getoetst aan de eerst op 1 januari 2004 in werking getreden WGBL. Reeds hierom dient in deze zaak de (volledige) toetsing aan artikel 7 lid 1 aanhef en onder c WGBL te worden verricht. De kantonrechter heeft dit ten onrechte nagelaten.
Naar het oordeel van het hof is het bereiken van een regelmatige en voorspelbare doorstroming van verkeersvliegers tussen de rangen, kostenbeheersing en een evenwichtige personeelsopbouw (waaronder begrepen een evenwichtige verdeling van de werkgelegenheidskansen binnen de beroepsgroep) een legitiem doel. Voorts acht het hof dit middel passend en noodzakelijk.
Het beroep van werknemers op artikel 7:667 lid 6 BW faalt eveneens. Artikel 5.4 KLM-cao bepaalt dat de arbeidsovereenkomst van KLM met een vlieger zonder dat daartoe opzegging is vereist van rechtswege eindigt wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Artikel 7:667 lid 1 BW maakt mogelijk dat een dergelijk beding van rechtswege tot het einde van een arbeidsovereenkomst kan leiden. Het hof acht het bij KLM reeds jarenlang bestaande gebruik dat verkeersvliegers op 56-jarige leeftijd (of zoveel later als uit de regeling deeltijdpensioen voortvloeit) met pensioen gaan, voldoende grond voor toepassing van deze bepaling.