Naar boven ↑

Rechtspraak

Clece SA
Hof van Justitie van de Europese Unie, 26 oktober 2010

Clece SA

Opzegging schoonmaakovereenkomst om vervolgens zelf met nieuwe werknemers de schoonmaakopdracht uit te oefenen, leidt niet tot toepasselijkheid Richtlijn overgang van onderneming. Arbeidsintensieve sector

Werkneemster is sinds 25 maart 2004 als schoonmaakster in dienst van Clece SA. Zij verricht schoonmaakwerkzaamheden in de gebouwen van de gemeente krachtens een op 27 mei 2003 tussen partijen gesloten contract voor schoonmaakdiensten in gemeentescholen en gebouwen. De gemeente heeft deze opdracht per 1 januari 2008 opgezegd en is vervolgens haar scholen en gebouwen zelf gaan schoonmaken. Er is geen personeel van Clece SA overgenomen. Wel heeft de gemeente ander personeel aangetrokken om de schoonmaakwerkzaamheden te verrichten. De verwijzende rechter vraagt zich af of deze handelwijze onder de werkingssfeer van de Richtlijn 2001//23 valt.

De advocaat-generaal (Trstenjak) oordeelt als volgt. De opzegging van het schoonmaakcontract kan worden aangemerkt als een opzegging 'krachtens overeenkomst' in de zin van de richtlijn. Het Hof heeft in zijn rechtspraak gewezen op de noodzaak bij de beoordeling van de relevante feiten met name rekening te houden met de aard van de betrokken onderneming of vestiging. Volgens het Hof verschilt het belang dat moet worden gehecht aan de diverse criteria die bepalen of sprake is van een overgang in de zin van de richtlijn, noodzakelijkerwijs naar uitgeoefende activiteit, en zelfs naar productiewijze of bedrijfsvoering in de betrokken onderneming, vestiging of onderdeel daarvan. Waar in het bijzonder een economische eenheid in bepaalde sectoren zonder materiële of immateriële activa van betekenis kan functioneren, kan het behoud van de identiteit van een dergelijke eenheid na haar overgang per definitie niet afhangen van de overdracht van dergelijke activa. Dit laatste geldt in het bijzonder voor bepaalde bedrijfssectoren als de schoonmaaksector waarin materiële en immateriële bedrijfsmiddelen, zoals het Hof in het arrest Hernández Vidal heeft vastgesteld, vaak minimaal zijn en de arbeidskrachten de voornaamste factor zijn. Derhalve heeft het Hof met betrekking tot een schoonmaakbedrijf daarin ook verklaard dat een georganiseerd geheel van werknemers die speciaal en duurzaam met een gemeenschappelijke taak zijn belast, wanneer er geen andere productiefactoren zijn, als economische eenheid kan worden aangemerkt. In casu is geen personeel overgegaan en kan derhalve ook geen sprake zijn van een overgang van onderneming.

Deze beoordeling wijzigt niet in het kader van het laatste aspect van de prejudiciële vraag. De verwijzende rechter betrok in zijn vraag naar de toepasbaarheid van Richtlijn 2001/23 uitdrukkelijk de omstandigheid dat de gemeente eerst nieuwe werknemers moest aanwerven om in de toekomst zelf te kunnen schoonmaken. Richtlijn 2001/23 of de rechtspraak van het Hof hechten evenwel geen belang aan de eventuele behoefte van de onderneming aan nieuwe aanwervingen. Deze omstandigheid kan op zich dus niet rechtvaardigen te spreken van een overgang van onderneming in de zin van de richtlijn.