Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Fromatech Ingredients BV
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 28 april 2010
ECLI:NL:GHSHE:2010:BO6780

werknemer/Fromatech Ingredients BV

Hoger beroep ontbindingsbeschikking wegens absolute onbevoegdheid rechter. Ontbindingsverzoek is geen samenhangende vordering ex artikel 28 EEX-Verordening

Werknemer (woonachtig te België) is op 1 januari 2007 in dienst getreden van Fromatech. Uitgaande van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per 1 maart 2009 heeft Fromatech het dienstverband per 1 maart 2009 afgewikkeld door middel van een eindafrekening en de loonbetaling stopgezet. Nadien is een aantal procedures gevoerd. Van belang voor de onderhavige zaak is het ontbindingsverzoek van Fromatech op 9 juli 2009, dat samenvalt met de loonvordering van werknemer. De kantonrechter heeft geoordeeld dat hij bevoegd is kennis te nemen van de onderhavige zaak en dat artikel 20 EEX-Verordening vanwege de nauwe band tussen beide vorderingen niet aan deze bevoegdheid in de weg staat. Voorts zou werknemer misbruik van bevoegdheid plegen door zich op de onbevoegdheid van de rechter te beroepen. Tegen deze overwegingen keert werknemer zich in hoger beroep. Volgens werknemer is de kantonrechter ten onrechte voorbijgegaan aan respectievelijk heeft hij een onjuiste uitleg gegeven aan de inhoud en werking van artikel 20 van de EEX-Verordening. Werknemer heeft er hierbij op gewezen dat de artikelen 20 en 21 van de EEX-Verordening een uitsluitende bevoegdheid van het gerecht van de woonplaats van de werknemer hebben geregeld en dat dit aansluit bij de, ook in de preambule onder punt 13 vermelde, strekking van werknemersbescherming. Ten onrechte heeft de kantonrechter zijn oordeel uitsluitend gebaseerd op de algemene regels in artikel 28 van de EEX-Verordening voor 'samenhangende vorderingen'. Volgens werknemer kan artikel 28 EEX-Verordening geen zelfstandige bevoegdheid scheppen in geval van samenhangende vorderingen die bij gerechten van verschillende verdragstaten zijn aangebracht. Volgens werknemer heeft de kantonrechter het beroep van hem ten onrechte als misbruik van bevoegdheid gekwalificeerd. Hij stelt bij dat beroep op onbevoegdheid een legitiem belang te hebben.

Het hof oordeelt als volgt. Naar Nederlands procesrecht kan een ontbindingsverzoek niet als tegenvordering (eis in reconventie) worden ingediend in een (kortgeding)procedure als waarvan ook in dit geval sprake is, tot betaling van loon, omdat de ene procedure met een verzoekschrift wordt ingeleid en de andere met een dagvaarding (art. 138 lid 2 Rv). Het bij een en hetzelfde eindvonnis beslissen in dergelijke (verschillende) procedures is nationaalrechtelijk niet mogelijk (art. 138 lid 2 Rv), een enkele zeer bijzondere uitzondering, die zich hier niet voordoet, daargelaten. Gelet op deze nationale blokkade verwerpt het hof dan ook de indirecte stelling van Fromatech bij haar beroep op artikel 28 EEX-Verordening dat het verzoek tot ontbinding als een tegenvordering in de zin van artikel 20 EEX-Verordening zou moeten worden beschouwd. De door de kantonrechter in de beschikking waarvan beroep weergegeven (en door Fromatech aangehaalde) praktische informele 'kruisvoeging' door kantonrechters in Nederland maakt dit niet anders. De praktijk dat dergelijke zaken vaak gelijktijdig worden behandeld is wezenlijk iets anders dan het indienen van een tegenvordering in het geschil. Bovendien kan deze praktijk geen (absolute) bevoegdheid scheppen.

Voorop staat dat artikel 28 EEX-Verordening, gelet op de hiervoor aangenomen exclusiviteit van de regeling van afdeling 5, geen bevoegdheid kan creëren (vgl. HvJ EG 24 juni 1981, zaak 150/80, NJ 1981, 546: Elefanten Schuh GmbH/Jacqmain). Artikel 28 lid 2 EEX-Verordening is een verwijzingsbepaling. Indien wordt aangenomen dat het hier gaat om samenhangende vonnissen in de zin van artikel 28, brengt dat in de exclusieve bevoegdheid van het gerecht van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werknemer woonplaats heeft geen verandering. Uit lid 2 van dat artikel volgt nadrukkelijk dat samenhang geen bevoegdheid schept. Een samenhangende vordering kan immers slechts naar de eerst aangezochte rechter worden verwezen, als deze bevoegd is van deze vordering kennis te nemen. Hierboven heeft het hof reeds aangenomen dat op grond van artikel 20 lid 1 EEX-Verordening i.c. de Belgische rechter bevoegd is om van het ontbindingsverzoek kennis te nemen. Het tweede lid van artikel 20 EEX-Verordening heeft het hof hiervoor in de onderhavige zaak reeds niet toepasselijk geacht. Aan het eerste vereiste van artikel 28 lid 2 EEX-Verordening is naar het oordeel van het hof derhalve niet voldaan.

De domiciliekeuze in hoger beroep is een voor de procedure in hoger beroep noodzakelijk te achten domiciliekeuze welke van louter processuele aard is. Nu kern van deze hogerberoepprocedure juist is dat werknemer zich nadrukkelijk verzet tegen de bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan hij niet worden geacht dit beroep op onbevoegdheid door deze processuele domiciliekeuze te hebben vrijgegeven.

Volgt vernietiging van de beschikking van de kantonrechter.