Rechtspraak
werkgever/werknemer
Tussen partijen is in geding of de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de beëindiging niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden en de loonvordering van werknemer toegewezen. Werkgever heeft incidenteel gevorderd dat de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal worden geschorst. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het vonnis van de kantonrechter een ernstige misslag bevat aangezien de kantonrechter de argumenten van werkgever over de rechtsgeldigheid van de overeengekomen proeftijd en de rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet niet in zijn beoordeling heeft betrokken. Daarnaast heeft werkgever naar voren gebracht dat er aan de zijde van werknemer sprake is van een restitutierisico omdat zij over onvoldoende financiële middelen beschikt.
Het hof oordeelt als volgt. Uitgangspunt is dat werknemer in beginsel gerechtigd is het bestreden vonnis, nu dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, ten uitvoer te leggen. Voor een uitzondering is slechts plaats als zou moeten worden aangenomen dat werknemer misbruik maakt van haar bevoegdheid het vonnis te executeren. Hiervan kan sprake zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of een feitelijke misslag berust of indien op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van werkgever een noodtoestand zal ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. Werkgever klaagt ten onrechte dat de kantonrechter de beide grondslagen van zijn verweer niet heeft beoordeeld. In het vonnis wordt ingegaan op de stellingen van partijen aangaande de proeftijd. Niet kan worden geconstateerd dat het oordeel daaromtrent klaarblijkelijk berust op een misslag. Voorts geldt dat werkgever de stelling dat sprake is van een rechtsgeldig ontslag op staande voet in eerste aanleg niet heeft ingenomen, zodat de kantonrechter daaraan dan ook geen overwegingen heeft gewijd noch had behoeven te wijden. Aan de enkele stelling dat er aan de zijde van werknemer sprake is van een restitutierisico kan ten slotte geen relevante laat staan doorslaggevende betekenis worden toegekend.