Naar boven ↑

Rechtspraak

Nederlandse Vereniging van Praktijkondersteuners/Landelijke Huisartsen Vereniging c.s.
Rechtbank Midden-Nederland, 2 februari 2011
ECLI:NL:RBUTR:2011:BP2223

Nederlandse Vereniging van Praktijkondersteuners/Landelijke Huisartsen Vereniging c.s.

Categorale vakbond heeft recht op toelating tot het CAO-overleg voor de Huisartsenzorg

De Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) c.s. heeft sinds 1993 met een drietal vakbonden, te weten de Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten (NVDA), Abvakabo FNV en CNV Publieke Zaak, de CAO voor de Huisartsenzorg (de cao) gesloten. De cao regelt de arbeidsvoorwaarden van ongeveer 14.000 werknemers in huisartsenpraktijken en huisartsenposten. Het merendeel daarvan is werkzaam als doktersassistent of als praktijkondersteuner. NVDA vertegenwoordigt zowel doktersassistenten als praktijkondersteuners. Zij stelt ongeveer 4600 leden te hebben, onder wie 1100 praktijkondersteuners. De beide andere vakbonden, partij bij de cao, zijn aangesloten bij landelijke vakcentrales. Abvakabo FNV heeft ongeveer 460 leden in de branche (waarvan 100 praktijkondersteuners). CNV Publieke Zaak heeft ongeveer 150 leden in de branche (waarvan 40 praktijkondersteuners). Het ledenaantal van de in 2007 opgerichte Nederlandse Vereniging van Praktijkondersteuners (NVvPO) is door haar accountant per 18 november 2009 berekend op 1479. NVvPO vordert toelating tot het cao-overleg, omdat zij een groot aantal leden vertegenwoordigt en representatiever is dan de andere vakbonden. Volgens LHV is NVvPO niet representatief, omdat zij een categorale vakbond is.

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. In het algemeen is het aan contractspartijen zelf om te bepalen of zij een ander tot hun onderhandelingen willen toelaten. Deze contractsvrijheid geldt ook in het collectieve arbeidsvoorwaardenoverleg, maar kent daar ‘mede gezien het (ook in internationale verdragen erkende) recht van vakbonden op collectieve onderhandelingen’ in die zin zijn beperkingen, dat een vakvereniging die een groot aantal werknemers in de betreffende branche vertegenwoordigt en representatiever is dan de andere vakbonden, in beginsel recht heeft om tot de onderhandelingen over een nieuwe cao te worden toegelaten. Bij de beantwoording van de vraag of aan een vakbond, die in beginsel dit recht op toelating heeft, onrechtmatig de toegang tot het cao-overleg wordt geweigerd, komt het aan op een afweging van de belangen van de toelatingvragende vakbond tegen die van de reeds bij dat overleg betrokken partijen. Nu onweersproken vaststaat dat NVvPO een groot aantal leden heeft, dient de representativiteit onderzocht te worden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat het categorale karakter van de vereniging niet aan deze representativiteit in de weg. Het bezwaar van LHV c.s., dat de praktijkondersteuners bij toelating van NVvPO tot het overleg oververtegenwoordigd zullen zijn, is ongegrond. In het beroep dat LHV c.s. hebben gedaan op het arrest van het hof te Amsterdam van 26 oktober 2010 (JAR 2010/308) volgt de voorzieningenrechter hen niet. In die zaak ging het om een ondernemings-cao voor 126 grondpersoneelsleden van een relatief kleine werkgever, van wie de toelatingvragende vakbond er 28 (werkzaam als leden van de ‘certifying staff’) vertegenwoordigde. Daarmee is de situatie in de huisartsenzorg, waar het gaat om een bedrijfstak-cao voor ongeveer 14.000 personeelsleden, ook al is dat voor een dergelijke cao een betrekkelijk gering aantal, niet zonder meer vergelijkbaar.

Volgt toewijzing vordering NVvPO.