Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam, 25 januari 2011
ECLI:NL:GHAMS:2011:BP2477
De Vloerbedekkingsspecialist X vof/werknemer
In het onderhavige arrest staat de vraag centraal of de werkgever aansprakelijk is voor de schade die werknemer mogelijk bij hem heeft geleden (CTE). Bij tussenarrest is een deskundige benoemd om vast te stellen of de werknemer in de periode 1977-1987 is blootgesteld aan voor de gezondheid gevaarlijke stoffen (overschrijding van de MAC-waarden), of sprake is van een CTE-ziektebeeld en of sprake is van een causaal verband tussen de blootstelling en de vermeende CTE. De deskundige heeft de vragen (deels) positief beantwoord.
Het hof oordeelt verder als volgt. Werkgever heeft gesteld dat zij in de periode waarin werknemer bij haar werkzaam is geweest (1977-1987) niet bekend was of bekend had moeten zijn met het risico van CTE/OPS. Werknemer heeft echter ook een beroep gedaan op de regel dat, als vaststaat dat de werkgever niet al die veiligheidsmaatregelen heeft getroffen welke waren vereist met het oog op de aan het werk verbonden gevaren die hem bekend waren of behoorden te zijn, en dat nalaten de kans op het zich verwezenlijken van destijds nog onbekende gevaren aanzienlijk heeft verhoogd, de werkgever ook voor de gevolgen daarvan aansprakelijk is. Werkgever heeft in dit verband gesteld dat er in de relevante periode geen specifieke voorschriften waren met het oog op de arbeidsomstandigheden in verband met de gezondheidsrisico’s voor werknemers door blootstelling aan oplosmiddelen, dat in die periode uitsluitend rekening behoefde te worden gehouden met reversibele effecten zoals stankoverlast, irritatie van de slijmvliezen en kortdurende duizeligheid en hoofdpijn en dat zij de destijds gebruikelijke maatregelen heeft genomen. Het hof heeft zich de vraag gesteld of voor toepassing van de aan de rechtspraak van de Hoge Raad ontleende omkeringsregel wel grond bestaat indien, zoals werkgever heeft gesteld, zij destijds uitsluitend rekening hoefde te houden met het aan het werk met vluchtige stoffen verbonden gevaar van ongemakken van zeer voorbijgaande aard, zoals duizeligheid en hoofdpijn, waarvan niet gezegd zou kunnen worden dat deze gezondheidsschade tot gevolg zouden kunnen hebben. Het antwoord op deze vraag kan echter in het midden blijven omdat het hof tot de conclusie is gekomen dat werkgever in de relevante periode niet mocht menen dat het slechts ging om de door haar bedoelde kortdurende reversibele effecten. Werkgever heeft weliswaar gesteld dat destijds geen specifieke veiligheidsvoorschriften bestonden – er bestond, zo voert zij aan, slechts het voorschrift van artikel 93 lid 1 van het Veiligheidsbesluit Fabrieken of Werkplaatsen het ontstaan en de verspreiding van schadelijke of hinderlijke dampen of gassen in de arbeidslokalen tegen te gaan en/of doeltreffende middelen aan te wenden tot afvoer van die dampen of gassen waar het tegengaan niet of onvoldoende mogelijk is –, maar zij heeft ook aangevoerd dat er door de fabrikant voorgeschreven werkvoorschriften bestonden. Daarin werd expliciet gewaarschuwd voor blootstelling aan de hoge MAC-concentratie. De werkgever heeft ten aanzien van deze blootstelling haar zorgplicht geschonden (zij heeft onvoldoende beschermende maatregelen getroffen). Omdat de deskundige heeft geoordeeld dat klachten waaraan werknemer lijdt slechts voor 25% door CTE veroorzaakt worden, zal het hof de schadevergoeding ter zake aanpassen.