Naar boven ↑

Rechtspraak

erven van werknemer/Postkantoren BV
Rechtbank Midden-Nederland, 2 maart 2011
ECLI:NL:RBUTR:2011:BP7215

erven van werknemer/Postkantoren BV

Erven van een – drie uur vóór de overeengekomen ontslagdatum overleden – werknemer hebben recht op de in de beëindigingsovereenkomst met de overledene afgesproken beëindigingsvergoeding. Geen sprake van voorwaardelijke verbintenis. Overlijdensuitkering ex artikel 7:674 BW

De heer X (werknemer) is op 1 september 1977 in dienst getreden van een rechtsvoorgangster van Postkantoren. In 2008 vindt er een reorganisatie plaats bij de Postkantoren. Op deze reorganisatie is een Sociaal Plan van toepassing die aan 'vrijwillige vertrekkers' een vergoeding van C=1,1 toekent. Het Sociaal Plan is niet van toepassing op een werknemer wiens arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt (artikel 15). Werknemer kiest vanwege gezondheidsredenen voor de vrijwillige vertrekregeling met als einddatum 1 maart 2009. Drie uur voor deze overeengekomen datum, komt werknemer te overlijden. Erven van werknemer vorderen thans nakoming van de Postkantoren van de in de beëindigingsovereenkomst met de overledene afgesproken beëindigingsvergoeding (zijnde de in een Sociaal Plan geregelde 'uitkering einde arbeidsovereenkomst bij vrijwillig vertrek': € 71.336). Postkantoren betwist de vordering ten gronde, omdat de arbeidsovereenkomst met de heer X niet onder de in de beëindigingsovereenkomst opgenomen condities met wederzijds goedvinden op 1 maart 2009 (te 0.00 uur) is geëindigd, doch tevoren – op 28 februari 2009 omstreeks 21.00 uur – door diens overlijden ingevolge artikel 7:674 lid 1 BW van rechtswege is geëindigd. De bedongen beëindigingsvergoeding is daarom niet verschuldigd. Dit volgt ook uit artikel 15 van het Sociaal Plan. Subsidiair stelt Postkantoren zich op het standpunt dat de overlijdensuitkering onverschuldigd is betaald, omdat de erven (broer en moeder) niet kunnen worden aangemerkt als begunstigden in de zin van artikel 35 van de Ziektewet, waarnaar artikel 95 lid 2 van de toepasselijke CAO Postkantoren BV 2007-2009 verwijst.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Tegenover de bereidheid van de heer X om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, stond de tegenprestatie van Postkantoren om hem een uitkering ingevolge artikel 14 van het Sociaal Plan te voldoen. Nu de heer X begin februari 2009 met de beëindiging van het dienstverband heeft ingestemd en daarmee zijnerzijds zijn verplichting is nagekomen, was Postkantoren gehouden harerzijds de daartegenover staande verbintenis na te komen. Dat de arbeidsovereenkomst uiteindelijk enkele uren vóór 1 maart 2009 van rechtswege is geëindigd, doet aan de betalingsverplichting van Postkantoren niet af. De enkele omstandigheid dat een toekomstig feit, in dit geval: dat de heer X op 1 maart 2009 nog in leven zal zijn, in objectieve zin onzeker is, maakt de verbintenis niet tot een voorwaardelijke in de zin van artikel 6:21 BW. Daarvoor is noodzakelijk dat partijen de verbintenis van dat feit afhankelijk hebben gesteld. Daarvan is hier geen sprake. Het beroep dat Postkantoren heeft gedaan op het bepaalde in artikel 15 van het Sociaal Plan faalt. Waar in dat artikel is bepaald dat 'de uitkering einde arbeidsovereenkomst bij vrijwillig vertrek (...) niet van toepassing is op de werknemer (...) met wie de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt', is daarvan – gelet op de gebruikte bewoordingen en de ratio van de betreffende stimuleringsregeling – de kennelijke strekking dat hoofdstuk 4 van het Sociaal Plan geen toepassing vindt indien de arbeidsovereenkomst toch al van rechtswege eindigt. De partijen bij het Sociaal Plan zullen hierbij, in hun streven naar stimulering van vrijwillig vertrek, vooral het oog hebben gehad op voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten.

Ten slotte kan ook het beroep op verrekening niet slagen, omdat niet is komen vast te staan dat Postkantoren de overlijdensuitkering onverschuldigd heeft betaald. Artikel 95 lid 2 van de toepasselijke cao bepaalt, in afwijking van artikel 7:674 lid 3 BW, dat de overlijdensuitkering (van driemaal het maandinkomen) wordt uitbetaald 'aan de overeenkomstig de Ziektewet voor een overlijdensuitkering in aanmerking komende perso(o)n(en).' Ingevolge artikel 35 lid 1 van de Ziektewet vindt de daar bedoelde overlijdensuitkering – bij ontstentenis van een echtgenoot en kinderen – plaats 'aan degenen met wie de overledene in gezinsverband leefde'. Dat de erven met de heer X in gezinsverband leefden, is door hen gesteld en door Postkantoren niet gemotiveerd weersproken.