Rechtspraak
werknemer/Staat der Nederlanden
Tussen partijen is in geschil of het auteursrecht op een tweetal softwareapplicaties (Handelingen respectievelijk ProTEST) toekomt aan werknemer, dan wel krachtens artikel 7 Auteurswet (Aw) aan de (voormalig) werkgever, de Staat (Ministerie van BZK, meer in het bijzonder de Centrale Archief Selectiedienst, CAS). Partijen hebben hierover verschil van mening gekregen nadat CAS herhaalde verzoeken van werknemer om schriftelijk te bevestigen dat de betreffende werkzaamheden hem waren opgedragen, niet heeft willen honoreren. Vervolgens is werknemer zich op het standpunt gaan stellen dat van een opdracht nooit sprake is geweest en dat, nu het ontwikkelen van software ook niet tot zijn takenpakket behoort, het auteursrecht daarop aan hem toekomt. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 19 januari 1951, NJ 1952, 37 heeft de rechtbank geoordeeld dat, in het midden latend of het ontwikkelen van (deze) softwareapplicaties tot de functieomschrijving van werknemer behoorde, de Staat auteursrechthebbende op de ontwerpen is geworden vanwege een aan werknemer gegeven en door hem aanvaarde (incidentele) opdracht.
Het hof oordeelt als volgt. Nu de regeling van artikel 7 Aw een uitzondering vormt op de algemene regel dat de schepper van een werk als maker wordt beschouwd, rust de bewijslast van de stelling dat aan de voorwaarden voor toepasselijkheid van deze bepaling is voldaan op de Staat. Vaststaat dat werknemer een voor zichzelf in privé ontwikkeld programma heeft doorontwikkeld, 'zodat deze van nut zou zijn voor gedaagde' en deze op enig moment, in september 2005 of eerder, in werkzame vorm, zonder medeweten van zijn leidinggevenden, op de systemen van CAS heeft gezet. Na de aanvankelijke boosheid over dat laatste bij zijn leidinggevende, heeft CAS het nut van het initiatief ingezien en het omarmd. Werknemer heeft de applicaties vervolgens op het werk en onder de vlag van CAS verder doorontwikkeld, zonder enig voorbehoud te maken ten aanzien van een hem toekomend auteursrecht. Omdat hij erkenning wilde voor zijn initiatief, heeft hij, met het oog op een functieherwaardering, bij herhaling verzocht schriftelijk bevestigd te krijgen dat het ontwikkelen van de betreffende applicaties hem is opgedragen. Daarbij heeft hij het standpunt ingenomen dat het betreffende werk hem mondeling is opgedragen. Toen honorering van dit verzoek uitbleef, is hij het auteursrecht gaan claimen, onder meer door een copyright-notice in de broncode te plaatsen. Met het doorontwikkelen en aanpassen van de software zijn applicaties gemaakt die er uiteindelijk toe hebben geleid dat in eigen beheer Handelingen via internet kon worden ontsloten. Met het uitvoeren van deze werkzaamheden zonder enig voorbehoud heeft werknemer de opdracht ook aanvaard. Aldus heeft CAS met toestemming van werknemer van diens diensten gebruikgemaakt, waarmee is voldaan aan de voorwaarde voor toepasselijkheid van artikel 7 Aw dat de vervaardiging van het werk door de werknemer heeft gestrekt ter vervulling van de dienstbetrekking. Een specifiek op de ontwikkeling van (deze) softwareapplicaties toegespitste opdracht was daartoe niet vereist. De omstandigheid dat werknemer met de werkzaamheden is begonnen in privétijd leidt niet tot een andere conclusie: wanneer overigens aan de daarvoor gestelde voorwaarden is voldaan, staat dat niet aan toepasselijkheid van artikel 7 Aw in de weg. Dat werknemer daarbij door hem in privé ontwikkelde software (de ontwikkeling van een database met een zoekfunctie voor portretfoto's) als basis heeft gebruikt, leidt evenmin tot een andere conclusie.