Rechtspraak
Rechtbank Overijssel, 18 maart 2011
ECLI:NL:RBALM:2011:BP8308
Grolsche Bierbrouwerij Nederland BV/werkneemster
Sinds 1 januari 2000 is werkneemster werkzaam geweest in de functie van directiesecretaresse van een lid van de raad van bestuur – de Chief Financial Officer (CFO) – van Grolsch. Zij heeft het Koninklijke Grolsch Reglement inzake voorwetenschap ontvangen. Werkneemster is, vanwege haar functie als secretaresse van de CFO van Grolsch per 1 oktober 2005 door Grolsch op een (insider)lijst geplaatst van personen die op regelmatige basis kennis kunnen hebben van voorwetenschap over Grolsch, een lijst die Grolsch op grond van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 verplicht is op te stellen en bij te houden. Omstreeks 26 oktober 2007 is aan haar schriftelijk medegedeeld dat er een zogenaamde gesloten periode voor bepaalde personen op de (insider)lijst gold. Voor werkneemster hield dit in dat zij geen transacties kon (laten) verrichten in Grolsch-effecten. Op 8 september 2009 is werkneemster door de Fiod van haar bed gelicht en meegenomen naar het politiebureau voor verhoor. Twee familieleden (een oom en een neef) van werkneemster zijn strafrechtelijk veroordeeld voor handel met voorkennis inzake een overname van Grolsch. Op 8 november 2010 heeft Grolsch, via de raadsman van werkneemster, kennis genomen van de inhoud van de processen-verbaal door de FIOD op 8 september 2009. Naar aanleiding van de inhoud van deze p-v's wordt werkneemster op staande voet ontslagen omdat zij over de desbetreffende overname met haar man zou hebben gesproken en dat zij over deze feiten meermalen heeft gelogen naar Grolsch toe. Werkneemster stelt zich op het standpunt dat haar verklaringen bij de FIOD onder druk zijn afgegeven en niet juist zijn, derhalve is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Thans verzoekt Grolsch voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden, dan wel een verstoorde arbeidsrelatie.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Hij deelt op basis van de informatie die thans voorhanden is de inschatting van de rechtbank te Amsterdam dat het door werkneemster gewraakte bewijs rechtmatig is verkregen en als voldoende betrouwbaar kan worden aangemerkt. Omdat 'voorzichtigheid de moeder is van de porseleinkast', verbindt hij daaraan niet de conclusie dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. Dat kan werkneemster evenwel slechts in beperkte mate baten omdat de kantonrechter meent dat op basis van de thans ter beschikking staande gegevens voor aannemelijk moet worden gehouden dat de vertrouwensbreuk die tussen haar en haar werkgever is ontstaan aan haar te verwijten valt. Dat betekent dat haar arbeidsovereenkomst op de subsidiair gestelde grond voorwaardelijk dient te worden ontbonden zonder toekenning van een vergoeding. De kantonrechter wijst erop dat met deze beslissing de weg naar een vergoeding voor werkneemster niet is afgesloten. Indien zij in de door haar te entameren bodemprocedure zou berusten in de opzegging en een schadevergoeding zou vorderen wegens kennelijk onredelijk ontslag blijft compensatie van het ondervonden nadeel mogelijk. Voorwaarde is daarbij uiteraard wel dat werkneemster erin slaagt de gedeelten van haar tegenover de FIOD afgelegde verklaring weg te poetsen die haar noodlottig zijn geworden.