Rechtspraak
werknemer/Ploeger Transport BVRechtbank Gelderland, 9 februari 2011
werknemer/Ploeger Transport BV
Werknemer (58 jaar) is op 2 juli 1973 in dienst getreden van Ploeger als chauffeur. Ploeger heeft op 6 maart 2007 de aandelen overgenomen van Driessen Activa B.V., welke laatste vennootschap alle aandelen bezat van C.A.M. Driessen Transport B.V. en Nederduits Transport B.V. Driessen Activa B.V., C.A.M. Driessen Transport B.V. en Nederduits Transport B.V. zijn op 24 augustus 2009 op eigen aangifte in staat van faillissement verklaard. De curator heeft de arbeidsovereenkomst met werknemer voorwaardelijk opgezegd (voor zover werknemer in dienst is bij een van de drie vennootschappen). Bij brief van 28 augustus 2009 heeft werknemer aan Ploeger geschreven dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bestaat en dat hij bereid en beschikbaar is om elk passend werk voor Ploeger uit te voeren. Ploeger stelt zich op het standpunt dat werknemer van rechtswege in dienst is getreden van Driessen Transport BV, zodat er geen verplichtingen meer tussen Ploeger en werknemer zijn.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van overgang van onderneming stelt de kantonrechter voorop dat de regeling waarop Ploeger zich beroept, niet van toepassing is bij een overgang die het uitsluitend gevolg is van een aandelenoverdracht. Ploeger stelt echter dat na de overdracht van de aandelen tussen de heer A. Ploeger en Klabbers besprekingen zijn gevoerd over de overgang van de afdeling Duitsland Vervoer van Ploeger naar Driessen Transport. Die besprekingen hebben volgens Ploeger geleid tot de gestelde overgang van onderneming. In artikel 7:662 BW wordt onder de overgang van een onderneming verstaan: de overgang, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt. In de rechtspraak is het begrip 'ten gevolge van een overeenkomst' ruim uitgelegd; voldoende is dat de overgang plaatsvindt in het kader van contractuele betrekkingen. De eerste vraag die moet worden beantwoord, is of aan dit laatste is voldaan. Op de comparitie is namens Ploeger gesteld dat aan de overgang van onderneming geen contracten ten grondslag liggen. De gehele overgang zou mondeling zijn besproken. Ook heeft Ploeger gesteld dat er aan de overgang geen financiële stromen ten grondslag liggen. De vrachtwagens waarmee het transport van en naar Duitsland werd verzorgd, waren geleased. De leasecontracten zijn voor en na de gestelde overgang op naam van Ploeger blijven staan. Om die reden zijn ook werkgeversverklaringen die de chauffeurs verplicht bij zich moeten hebben, op naam van Ploeger blijven staan. Op de comparitie heeft Ploeger tevens gesteld dat er geen immateriële activa, zoals vervoersvergunningen, zijn overgedragen. Werknemer heeft onweersproken gesteld dat er geen materiële activa zijn overgedragen aan Driessen. Naar het oordeel van de kantonrechter is de conclusie op basis van het voorgaande dat Ploeger onvoldoende heeft gesteld om te kunnen oordelen dat sprake is van een overgang van onderneming die plaats heeft gevonden in het kader van contractuele betrekkingen. Welke betrekkingen daarvoor in ogenschouw moeten worden genomen, is onvoldoende uit de verf gekomen. Dat de directeur van Ploeger, als overnemer van Driessen Transport, een nieuwe vestigingsmanager bij Driessen Transport aanstelt en vervolgens met die vestigingsmanager gaat bespreken waar bepaalde werkzaamheden feitelijk het best kunnen worden uitgevoerd, is onvoldoende om te kunnen spreken van een overgang van onderneming die plaatsvindt in het kader van contractuele betrekkingen. De enkele omstandigheid dat Ploeger haar desbetreffende klanten heeft bericht dat met ingang van 21 mei 2007 Driessen Transport binnen de Ploeger Groep alle transportactiviteiten van en naar Duitsland zou gaan verzorgen, doet aan het voorgaande niet af. Dat is een uitvloeisel van het feitelijk elders uitvoeren van de werkzaamheden en kan niet de contractuele betrekking zijn in het kader waarvan de gestelde overgang van onderneming plaatsvindt.
Loonvordering wordt toegewezen. Matig van de loonvordering ex artikel 6:248 lid 2 BW wordt afgewezen.