Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22 februari 2011
ECLI:NL:GHARN:2011:BP5301
Nijhuis Pompen BV/werknemer
Werknemer was als statutair directeur in dienst van Nijhuis Pompen. Met ingang van 31 oktober 2005 is de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en Nijhuis Pompen met wederzijds goedvinden geëindigd. De beëindiging is vastgelegd in een overeenkomst van 6 juli 2005 en een aanvullende overeenkomst van 26 januari 2006. Tevens is, in het kader van de beëindiging van het dienstverband, op 7 juli 2005 een koopovereenkomst gesloten tussen werknemer en Holding Nijhuis. Werknemer vorderde in eerste aanleg in conventie affinanciering van zijn aanvullende pensioen bij Nationale-Nederlanden op basis van de eindloonregeling. In reconventie vorderde Nijhuis Pompen 7,5% van het verlies over 2004 op basis van de overeengekomen tantièmeregeling. De rechtbank heeft de vordering tot affinanciering van werknemer toegewezen nu naar haar oordeel sprake was van een eindloonregeling, die tijdens de looptijd niet is gewijzigd naar een middelloonregeling en die niet onder de finale kwijting uit de beëindigingsovereenkomst valt nu een dergelijk beding nietig is. De reconventionele vordering van Nijhuis Pompen is door de rechtbank afgewezen, omdat alle vorderingen van Nijhuis Pompen op werknemer in de overeengekomen vergoeding (art. 11 van de beëindigingsovereenkomst van 6 juli 2005) zijn verwerkt, waaronder een eventuele vordering op grond van de tantièmeregeling. Tegen voornoemde oordelen van de rechtbank richten zich de grieven van Nijhuis Pompen.
Het hof oordeelt als volgt. Nijhuis stelt zich op het standpunt dat werknemer met de wijziging van het pensioen zou hebben ingestemd (al dan niet stilzwijgend). De vraag of een overeenkomst als bedoeld tot stand is gekomen, moet in beginsel worden beantwoord aan de hand van de algemene regels voor de totstandkoming van een (nadere) overeenkomst, zij het dat, gelet op de aard van de rechtsverhouding tussen werkgever en werknemer, de werkgever slechts erop mag vertrouwen dat een individuele werknemer heeft ingestemd met een wijziging van zijn arbeidsvoorwaarden die voor hem een verslechtering daarvan inhoudt, indien aan de werknemer duidelijkheid over de inhoud van die wijziging is verschaft en op grond van verklaringen of gedragingen van de werknemer mag worden aangenomen dat deze welbewust met die wijziging heeft ingestemd (HR 12 februari 2010, LJN BK3570). Van een welbewuste instemming is niet gebleken. Het hof neemt dan ook tot uitgangspunt dat sinds 10 december 1990 voor werknemer een pensioenregeling gold op basis van een eindloonregeling, welke regeling gedurende het dienstverband niet is gewijzigd.
Tussen partijen is in geschil of werknemer met deze bepalingen finale kwijting ten aanzien van zijn pensioenaanspraken heeft verleend aan Nijhuis Pompen. Uit voornoemde bepalingen van de beide overeenkomsten, mede bezien in samenhang met de overige bepalingen uit de overeenkomsten, volgt naar het oordeel van het hof dat partijen met het sluiten van de overeenkomsten voor ogen stond aan alle onzekerheden, onder andere met betrekking tot vorderingen die zij over en weer op elkaar hadden, een einde te maken. In de overeenkomst van 6 juli 2005 is in artikel 3 bepaald dat geen eindafrekening van de arbeidsovereenkomst zal plaatsvinden omdat de afvloeiingsregeling die werknemer ontvangt een all-in voorziening is. Naar het oordeel van het hof vallen hieronder ook de pensioenaanspraken van werknemer nu deze onlosmakelijk zijn verbonden aan de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
Nu de pensioenaanspraken van werknemer in beginsel onder de finale kwijting zoals opgenomen in de overeenkomsten van 6 juli 2005 en 26 januari 2006 vallen, komt de vraag aan de orde of deze finale kwijting nietig is wegens strijd met dwingend recht. Volgens artikel 32 lid 4 Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW) kan een pensioen of aanspraak op pensioen niet worden afgekocht behoudens de in deze bepaling genoemde uitzonderingen. Daaraan voegt het achtste lid toe dat elk beding dat hiervan afwijkt nietig is. Deze bepalingen strekken onder meer ter bescherming van een deelnemer als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g PSW. De vordering van werknemer ziet op het voldoen van een backserviceverplichting ter verkrijging van een pensioenaanspraak (op basis van het eindloon). Indien deze verplichting onder de finale kwijting zou vallen, behoeft Nijhuis Pompen deze niet meer te voldoen. Als gevolg daarvan zou werknemer geen pensioen op basis van het eindloon uitgekeerd krijgen, maar een pensioen op basis van het middelloon. Aldus zou werknemer afstand hebben gedaan van zijn aanspraak op een pensioen op basis van zijn eindloon. Daarmee zou sprake zijn van afkoop van (aanspraak op) pensioen. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een in artikel 32 PSW genoemde uitzondering, op grond waarvan afkoop wel kan plaatsvinden. Aldus is de finale kwijting ten aanzien van de pensioenaanspraken in strijd met de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 32 PSW en daarmee in beginsel nietig. Omdat aan de voorwaarden van artikel 7:902 BW (vaststellingsovereenkomst) niet is voldaan, zijn de finale kwijtingen nietig. Aldus heeft werknemer recht op affinanciering van zijn pensioenaanspraken door Nijhuis Pompen.
De vordering in reconventie faalt, nu partijen finale kwijting zijn overeengekomen.