Rechtspraak
Henry Schein BV/werknemer
Schein is onderdeel van een internationale handelsorganisatie van onder andere tandheelkundige apparatuur en dentale verbruiksmiddelen. Schein houdt zich tevens bezig met het geven van trainingen en adviezen ten aanzien van de door haar verhandelde producten. A is op 1 oktober 2003 bij (de rechtsvoorganger van) Schein in dienst getreden. A heeft zich ontwikkeld tot 'endo-specialist', en dan in het bijzonder met betrekking tot producten van het merk Sybrendo. De arbeidsovereenkomst tussen Schein en A bevat een concurrentiebeding. B is op 1 april 1986 in dienst getreden van (een rechtsvoorganger van) Schein. Laatstelijk bekleedde B de functie van 'salesmanager dental specialities/dental consumables'. In de arbeidsovereenkomst tussen Schein en B is geen concurrentiebeding opgenomen. Op beide arbeidsovereenkomsten is een geheimhoudingsbeding van toepassing. C is een door A en B bij akte van 24 september 2010 opgerichte en op 28 september 2010 in het handelsregister ingeschreven besloten vennootschap die zich blijkens haar statutaire doelstelling bezighoudt met 'het exploiteren van een groothandel in tandheelkundige benodigdheden en andere goederen alsmede advisering en consultancy met name op het gebied van endodontie'. Schein vordert onder meer naleving van het concurrentiebeding en verbod op verdere concurrerende handelingen door B en C.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De vordering tot naleving van het concurrentiebeding wordt toegewezen. Anders dan A stelt, is de fusie van Schein met zijn oude werkgever geen 'ingrijpende wijziging waardoor het beding zwaarder is gaan drukkken' (toename van het afzetgebied en de afzetmarkt). Ook indien door een fusie een groter afzetgebied is ontstaan en Schein meer activiteiten in haar portefeuille heeft dan haar rechtsvoorgangster, leidt dat niet tot afwijzing van onderhavige vordering, nu gesteld noch gebleken is dat de werkzaamheden die A voornemens is te gaan verrichten – het participeren in en het werkzaam zijn in C, een vennootschap met een statutaire doelstelling als hierboven vermeld – vóór de fusie niet in strijd waren met het concurrentiebeding.
Ten aanzien van B wordt als volgt overwogen. Uitgangspunt is dat het werknemers vrijstaat om zich na afloop van de arbeidsrelatie in vrije concurrentie met de ex-werkgever te begeven. Slechts onder bijzondere omstandigheden is dergelijke concurrentie onrechtmatig, namelijk indien de werknemer het duurzame debiet van de voormalig werkgever dat de werknemer in het kader van de arbeidsovereenkomst mee heeft helpen opbouwen met hulpmiddelen die de werknemer daartoe vertrouwelijk van zijn voormalig werkgever ter beschikking heeft gekregen, op stelselmatige en substantieel afbreekt (HR 3 december 1955, NJ 1956, 157, Boogaard/Vesta). In casu is sprake van onrechtmatige concurrentie door B.
Van profiteren van wanprestatie is geen sprake (C).