Rechtspraak
CZ Groep/werknemer
Werknemer is van 1 juli 1996 tot medio 2010 op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst geweest van CZ Groep. Werknemer en CZ Groep zijn overeengekomen dat werknemer de studie Master of Strategic Management op kosten van CZ Groep mag volgen. Ter zake is een studiekostenbeding opgenomen, inhoudende dat werknemer de studiekosten onder meer (volledig) moet terugbetalen indien hij de arbeidsovereenkomst beëindigt terwijl de studie nog niet is afgerond. Werknemer heeft in 2010 het dienstverband opgezegd. CZ Groep vordert de volledige studiekosten, althans de aan werknemer uitgekeerde studiekostenvergoeding, terug.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Vaststaat dat werknemer het studiekostenbeding heeft overtreden. Het vorenstaande brengt mee dat CZ Groep op de voet van artikel 5 en 6 van de overeenkomst in beginsel gerechtigd is de betaalde studiekosten van werknemer terug te vorderen. Dit is slechts anders indien de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW) en het goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) aan een integrale terugvordering van de studiekosten in de weg staan. Daarvan is eerst sprake indien toepassing van genoemde artikelen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Genoemde formulering brengt tot uitdrukking dat de rechter hierbij de nodige terughoudendheid zal moeten betrachten. Werknemer heeft aangevoerd dat een 'glijdende schaal' ontbreekt. Voor zover werknemer zich hiermee wenst te beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 1983 (NJ 1983, 796) en wenst te betogen dat in het onderhavige geval eenzelfde benadering op zijn plaats is, dient dit standpunt te worden verworpen. In voormeld arrest ging het om een situatie waarin een werknemer verplicht was om tijdens werktijd een opleiding te volgen en betrof het de terugbetaling van het over die studieperiode genoten loon. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. De verwijzing door werknemer naar het ontbreken van een 'glijdende schaal' treft wel doel voor zover hij hiermee bedoelt dat aan integrale terugbetaling van de studiekosten in de weg kan staan dat CZ Groep tijdens het dienstverband geacht wordt baat te hebben gehad van de door de werknemer tijdens diens studie opgedane kennis en vaardigheden. Naar het oordeel van de kantonrechter moet de vraag of CZ Groep tijdens het dienstverband door de studie van werknemer is gebaat, bevestigend worden beantwoord. In het kader van meerbedoelde tot terughoudendheid nopende maatstaf brengt het een en ander dan ook mee dat het beroep van CZ Groep op de artikelen 5 en 6 van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, doch uitsluitend voor zover dit leidt tot terugvordering van de studiekosten van meer dan tweederde (2/3) deel.