Rechtspraak
De Alliantie/werknemer
Werknemer (55 jaar) is sinds 16 augustus 2002 in dienst van De Alliantie, waar hij laatstelijk conciërgewerkzaamheden verricht. De Alliantie verzoekt ontbinding wegens disfunctioneren en een verstoorde arbeidsverhouding.
De kantonrechter is van oordeel dat, gelet op de stellingen over en weer in de stukken, de overgelegde producties en de verklaringen ter terechtzitting, een verdere voortzetting van de samenwerking in redelijkheid niet meer mogelijk is. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt dan ook toegewezen. De volgende vraag die dan beantwoord moet worden is of werknemer aanspraak kan maken op een vergoeding naar billijkheid en zo ja, hoe hoog die dan dient te zijn. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt. Werknemer stelt dat de kans op ander werk voor hem erg klein is. Ervan uitgegaan wordt daarom dat hij gebruik zal moeten maken van zijn rechten op WW-uitkering en bovenwettelijke uitkering. De omvang ervan volgt uit hoofdstuk 2 van de CAO VO 2008-2010: werknemer heeft na beëindiging van zijn dienstverband de eerste twaalf maanden recht op 78% en daarna 24 maanden recht op 70% van zijn laatstverdiende salaris en vervolgens heeft hij 66 maanden recht op een aanvullende uitkering van 70% van zijn laatstverdiende salaris. De Alliantie is een zogenaamde eigenrisicodrager ten aanzien van deze uitkeringskosten. Partijen gaan ervan uit dat deze uitkeringsrechten van werknemer over een periode van 104 maanden De Alliantie als eigenrisicodrager in totaal ongeveer € 35.000 kosten. Gelet op de omvangrijke bovenwettelijke uitkering waarop werknemer aanspraak kan maken en de kosten hiervan voor De Alliantie, ziet de kantonrechter geen aanleiding om werknemer een vergoeding naar billijkheid toe te kennen. Volgt ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder toekenning van een vergoeding.