Naar boven ↑

Rechtspraak

Culimer BV/werknemer
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 24 mei 2011
ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ6682

Culimer BV/werknemer

Werkgever heeft geen spoedeisend belang bij naleving concurrentiebeding wegens lange termijn tussen kortgeding en spoedappel. Vrees dat werknemer ‘iets’ met vertrouwelijke informatie gaat doen is onvoldoende voor handhaving geheimhoudingsbeding

Werknemer is op 30 november 2006 bij IbroMar, de rechtsvoorganger van Culimer, in dienst getreden in de functie van accountmanager. Op de arbeidsovereenkomst is een concurrentie- en geheimhoudingsbeding van toepassing. Werknemer heeft op 3 juli 2009 de arbeidsovereenkomst opgezegd. Werknemer heeft tijdens zijn dienstverband met Culimer regelmatig e-mails naar zijn privéaccount doorgestuurd met vertrouwelijke gegevens van klanten uit het bestand van Culimer, ook nog na 3 juli 2009. Culimer heeft werknemer op 17 augustus 2009 op staande voet ontslagen. Culimer heeft in kort geding een aantal vorderingen ingesteld verbandhoudende met het concurrentie- en geheimhoudingsbeding.

Het hof oordeelt als volgt. De inleidende (kortgeding)dagvaarding is uitgebracht op 14 september 2009, het daarop door de kantonrechter gewezen vonnis dateert van 7 april 2010. Het ingestelde hoger beroep dateert van 22 april 2010 (een verzoek spoedappel te mogen instellen is niet gedaan), de memorie van grieven dateert van 24 augustus 2010, terwijl de memorie van antwoord, het laatste in deze procedure genomen stuk, dateert van 19 oktober 2010. Het pleidooi heeft plaats gehad op 8 april 2011. Die feitelijkheden in acht nemend is het hof van oordeel dat de voorliggende procedure niet (meer) voldoet aan de eisen die artikel 254 Rv stelt aan een kortgedingprocedure. Te veel tijd is verstreken om te kunnen oordelen dat er sprake is van een spoedeisende zaak waarbij een onmiddellijke voorziening wordt vereist. De spoedeisendheid is aan de vordering ontzonken. Alleen al om die reden komt de vordering van Culimer, wat daar ook van zij, niet voor toewijzing in aanmerking. Ook blijkt uit niets dat er een reëel gevaar bestaat dat werknemer alsnog bedrijfsgevoelige informatie aan derden zal doorspelen. Het enkele vermoeden en/of de enkele vrees, zoals de kantonrechter ook al heeft overwogen, dat werknemer 'iets' met de informatie doet of gaat doen is onvoldoende voor toewijzing van de door Culimer gevraagde voorziening.