Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Midden-Nederland, 25 mei 2011
ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ6655

werknemer/werkgever

Vaststelling schade kennelijk onredelijk ontslag

In deze uitspraak gaat het om het bepalen van de schade bij kennelijk onredelijk ontslag. Bij vonnis van 2 maart 2011 heeft de kantonrechter werknemer in de gelegenheid gesteld een akte te nemen waarin alleen in het geding worden gebracht (en niet meer dan dat) de maandelijkse loonstroken van zijn nieuwe werkgever. Werknemer heeft een akte indiening stukken en verzoek herstel kennelijke misslag ingediend. Overgelegd worden de maandelijkse loonstroken bij de nieuwe werkgever en opgemerkt wordt dat werknemer in zijn derde verlengde arbeidsovereenkomst zit. Vervolgens vraagt werknemer zich af waarom de niet voorziene nieuwe werkkring relevant is voor de schadebepaling.

Met betrekking tot de schade die voortvloeit uit het kennelijk onredelijke ontslag, is de kantonrechter van oordeel dat de door de Hoge Raad (NJ 1995, 451 en NJ 1999, 266) bedoelde latere omstandigheden waarmee rekening kan worden gehouden niet alleen zien op de beoordeling van de kennelijke onredelijkheid van de opzegging, maar ook op de schade die daaruit voortvloeit (HR 8 april 2011, NJ 2011, 168). De schade ten aanzien van de inschatting wanneer weer passend werk wordt gevonden is uit haar aard lastig te bepalen, nu het immers van vele factoren afhangt, zoals de economische situatie, de vaardigheden en kennis van de werknemer, zijn leeftijd en zijn sollicitatievaardigheid. Daarnaast kan de schade aanzienlijk zijn beperkt doordat daadwerkelijk al korte tijd na de opzegging een andere baan wordt gevonden. Dit lijkt in dit geval ook zo te zijn. De schade is aldus voor wat betreft de inkomenspositie na het ontslag beperkt gebleven. Daarbij neemt de kantonrechter ook in acht dat werknemer, hoewel hij daarover niets heeft opgemerkt, zijn schadebeperkingsplicht zodanig heeft moeten uitvoeren dat hij ook WW heeft moeten aanvragen en hoogstwaarschijnlijk ook heeft gekregen. Bovendien neemt de kantonrechter in aanmerking dat het basisloon dat werknemer vanaf januari 2010 bij bedrijf X verdiend heeft een kleine € 100 bruto per maand ten opzichte van de oude werkgever verschilt, in het nadeel van werknemer. Bovendien zijn werknemers secundaire arbeidsvoorwaarden verslechterd. En ten slotte houdt de kantonrechter er nog rekening mee dat werknemer niets heeft opgemerkt of aangevoerd ten aanzien van pensioenschade onder de omstandigheden van zijn ontslag en het nieuw gevonden werk. De kantonrechter acht geïndiceerd dat, gezien de ernst van de opzegging, de werkgever het loon en de secundaire arbeidsvoorwaarden van werknemer gedurende een periode van twee jaar aanvult tot 100%. Bovendien dient hij over de maanden augustus en september 2010 en de laatste drie maanden van 2010 de WW-uitkering onder aftrek van wat in november en december 2010 verdiend is aan te vullen tot 100%. De schadevergoeding wordt derhalve vastgesteld op € 8.500 bruto.