Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 23 juni 2011
ECLI:NL:RBSHE:2011:BQ9394
werknemer/werkgever
Werknemer (56 jaar) is op 1 augustus 1971 als leerling metaal in dienst getreden bij Philips Gloeilampenfabrieken. In 2001 is het onderdeel waar werknemer werkzaam was op 1 maart 2004 overgedragen aan SPS, een dochteronderneming van Nepeco, waar werknemer van rechtswege in dienst is getreden. SPS heeft werknemer een aanbod gedaan om per 1 februari 2008 in dienst te treden van werkgever (een andere dochteronderneming van Nepeco). Werknemer is op het aanbod ingegaan en heeft per 1 februari zijn ontslag ingediend bij SPS. Na verkregen toestemming van het UWV van 20 mei 2009 heeft werkgever bij brief van 25 mei 2009 de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen opgezegd tegen 1 juli 2009. Werknemer vordert schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag. Werknemer beroept zich primair op de valse of voorgewende reden en subsidiair op het gevolgencriterium.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Niet is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst is opgezegd onder opgave van een valse of voorgewende reden. Bij de beoordeling van de vraag of het ontslag kennelijk is, komt betekenis toe aan de omstandigheid dat werknemer vóór het aangaan van de nieuwe arbeidsovereenkomst met werkgever anciënniteit heeft opgebouwd bij Nepeco/SPS, nu werkgever en SPS beide 100% dochterondernemingen zijn van Nepeco. Alle omstandigheden van het geval dienen namelijk te worden meegewogen bij de beoordeling van de kennelijke onredelijkheid. Werknemer is ten tijde van het ontslag 53 jaar oud, gedeeltelijk arbeidsongeschikt en eenzijdig opgeleid. Werkgever heeft ter compensatie van de negatieve financiële gevolgen van het ontslag niet voorzien in een sociaal plan of afvloeiingsregeling; aan werknemer is geen outplacement aangeboden en hij evenmin begeleid naar ander (passend) werk. Het gegeven ontslag onder aanbieding van een vergoeding van € 2.500 is naar het oordeel van de kantonrechter kennelijk onredelijk. De schade wordt begroot conform artikel 6:97 BW. De voorzieningen die werkgever had moeten treffen bestaan uit 24 maanden aanvulling van de WW-uitkering tot 100% van het laatstverdiende loon en een bedrag van € 25.000 voor scholing of begeleiding naar ander werk. Afgerond wordt de schadevergoeding vastgesteld op € 50.000.