Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 2 augustus 2011
ECLI:NL:GHSHE:2011:BR4288
Etesmi/werknemer
Werknemer is sinds 1 december 2008 in dienst van Etesmi op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden. Hij is op 11 maart 2009 op staande voet ontslagen. In de brief van 13 maart 2009 wordt dit ontslag niet alleen bevestigd, maar wordt hij wederom (voorwaardelijk) op staande voet ontslagen wegens omstandigheden die zich na 11 maart 2009 hebben geopenbaard (weigeren inleveren bedrijfsauto, teveel verreden privékilometers, onjuiste kilometerregistratie dan wel het verdwenen zijn van brandstof en het mailen van interne stukken naar het privé-e-mailadres). De kantonrechter heeft het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig geoordeeld en Etesmi veroordeeld werknemer loon te betalen tot 1 mei 2009. Nadien heeft de kantonrechter op grond van artikel 31 Rv zijn vonnis verbeterd en bepaald dat de loonverplichting geldt tot 1 juni 2009. Etesmi stelt zich op het standpunt dat van een kennelijke verschrijving of rekenfout geen sprake is, zodat de kantonrechter op grond van artikel 31 Rv de loonbetaling niet mocht aanpassen. Voorts acht Etesmi wel sprake van een dringende reden.
Het hof oordeelt als volgt. Tegen een verbetering als bedoeld in artikel 31 Rv staat ingevolge het vierde lid van dat artikel geen hogere voorziening open. Voor doorbreking van het appelverbod is niettemin plaats indien de rechter buiten het toepassingsgebied van artikel 31 Rv is getreden. Het betoog van Etesmi strekt er in wezen toe dat artikel 31 Rv verkeerd door de kantonrechter is toegepast. Dit rechtvaardigt geen uitzondering op de in artikel 31 lid 4 Rv vervatte rechtsmiddelenuitsluiting.
Het hof is van oordeel dat bij het eerste ontslag op staande voet een dringende reden ontbreekt. De aangevoerde feiten (schenden van plichten uit de arbeidsovereenkomst) zijn enerzijds te algemeen van aard en anderzijds te mineur om een dringende reden te rechtvaardigen. Dat sprake zou zijn van een ‘druppel-emmer’-situatie, acht het hof niet voldoende aannemelijk.
Met betrekking tot het tweede – voorwaardelijke – ontslag, oordeelt het hof als volgt. De weigering om de bedrijfsauto in te leveren is zozeer gekoppeld aan het op 11 maart 2009 gegeven ontslag op staande voet, dat nietig is geoordeeld, dat hiermee geen rekening kan worden gehouden. De overige stellingen van Etesmi zijn onvoldoende gesteld of bewezen.
Volgt bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter.