Rechtspraak
werkgever/werkneemster
Werkneemster (62 jaar) is op 15 april 1986 in dienst getreden van X als verkoopmedewerkster. Op 20 januari 2010 heeft X een anonieme brief ontvangen waarin de slechte sfeer en de werksituatie in het filiaal Y aan de orde worden gesteld, waarvoor de bedrijfsleider en diens assistente volgens de anonieme briefschrijvers verantwoordelijk zijn. Na ontvangst van deze brief is het personeel bijeen geroepen teneinde te achterhalen van wie deze brief afkomstig was en of de aantijgingen op waarheid berustten. Alle personeelsleden, waaronder werkneemster, hebben op 25 januari 2010 een verklaring ondertekend waarin zij zich distantieerden van de inhoud van de anonieme brief. X heeft op enig moment een paragnost ingeschakeld om te achterhalen wie de anonieme brief had geschreven. De paragnost wees werkneemster als de briefschrijfster aan. Werkneemster, daarmee op 9 juni 2010 door X geconfronteerd, heeft ontkend de brief te hebben geschreven. Zij heeft zich op 10 juni 2010 ziek gemeld. Bij brief van 10 juni 2010 heeft X aan werkneemster bericht dat de ziekmelding niet wordt geaccepteerd. X heeft verder laten weten dat indien zij haar werk op 14 juni 2010 niet zou hervatten, er verder geen uitbetalingen meer zouden plaatsvinden. X heeft de salarisbetaling met ingang van 14 juni 2010 gestaakt. Op 28 juni 2010 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat werkneemster ziek is wegens een arbeidsconflict. De kantonrechter heeft de loonvordering van werkneemster toegewezen, daar het niet aan de werkgever is de ziekmelding niet te accepteren (zij had daartoe een second opinion moeten vragen).
Het hof oordeelt als volgt. X heeft zich op 10 juni 2010 ziek gemeld. X heeft deze ziekmelding niet geaccepteerd en niet doorgegeven aan de Arbodienst. X heeft daarmee de beoordeling of sprake was van ziekte bij werkneemster aan zichzelf gehouden, terwijl zij een Arbo-arts had behoren in te schakelen teneinde te beoordelen of werkneemster ziek was en niet in staat om te werken. De kantonrechter is terecht afgegaan op de brief van de bedrijfsarts van 28 juni 2010, die klip en klaar heeft geconcludeerd dat er bij werkneemster sprake was van een ziekte sedert 10 juni 2010. X heeft terecht in hoger beroep niet betwist dat in kort geding de verplichting van overlegging van een second opinion als bedoeld in artikel 7: 629a BW door de werknemer niet geldt. De kantonrechter is er naar het oordeel van het hof voorshands terecht vanuit gegaan dat werkneemster arbeidsongeschikt was en heeft dan ook terecht de loonvordering van werkneemster, gegrond op artikel 7: 629 BW, toegewezen. Nu werkneemster op flexibele basis werkte, dient de loonvordering te worden bepaald aan de hand van haar gemiddeld verdiende loon.