Rechtspraak
werknemer/werkgever
Werknemer is sinds 1 september 1997 in dienst in de functie van vertegenwoordiger. In de arbeidsovereenkomst is een non-concurrentiebeding opgenomen. In 2005 heeft werkgever de verhuurafdeling ondergebracht bij R. BV. Werknemer heeft vanaf oktober 2005 op de verhuurafdeling van R. BV gewerkt. Werknemer wil bij een andere werkgever in dienst treden en heeft werkgever verzocht hem te ontslaan uit de verplichtingen die voortvloeien uit het non-concurrentiebeding. Partijen zijn het niet eens geworden. Ze hebben de kantonrechter verzocht het geschil te beslechten op basis van artikel 96 Rv. Thans vordert werknemer vernietiging van het concurrentiebeding. Hij voert aan dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken omdat zustervennootschap R. BV een veel breder spectrum van producten en diensten heeft.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Werknemer is formeel in dienst gebleven van werkgever en is feitelijk gedetacheerd bij R. BV. Het non-concurrentiebeding ziet enkel op het bedrijf van werkgever en niet op het bedrijf van R. BV. Daarbij geldt dat een non-concurrentiebeding de werknemer beperkt in zijn mogelijkheden om na beëindiging van de arbeidsovereenkomst elders werkzaamheden te verrichten. Een dergelijk beding dient restrictief uitgelegd te worden. Zo werkgever wenste dat het beding zich ook zou uitstrekken ten aanzien van de activiteiten van R. BV, had het op haar weg gelegen om in of na oktober 2005 het beding in die zin te formuleren en dat concurrentiebeding schriftelijk met werknemer af te sluiten.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter dat het non-concurrentiebeding na oktober 2005 zwaarder is gaan drukken. Werkgever houdt zich voornamelijk bezig met lastechniek en heeft maar één vestiging. R. BV daarentegen richt zich op diverse producten en productengroepen en heeft vele vestigingen in Nederland. Zo al aangenomen moet worden dat het oorspronkelijke non-concurrentiebeding zich ook uitstrekt ten aanzien van de activiteiten die verricht worden door de inlener R. BV, waar werknemer feitelijk tewerk is gesteld sedert 2005, moet tevens worden aangenomen dat sprake is van een wijziging van de arbeidsverhouding van ingrijpende aard, die meebrengt dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken, juist omdat de werkingsomvang veel groter is geworden. Mede gezien de in de rechtspraak ontwikkelde criteria (HR 5 januari 2007 JAR 2007, 38 inzake AVM Accountants) had het op de weg van werkgever gelegen om het beding opnieuw met werknemer overeen te komen, zodat hij de consequenties van het voor hem bezwarende beding opnieuw had kunnen afwegen. Nu het bedrijf waar werknemer in dienst wil treden zich richt op de verhuurmarkt en geen concurrent is van werkgever (die zich richt op verkoopmarkt), is er bij indiensttreding geen sprake van overtreding van het non-concurrentiebeding.