Rechtspraak
werknemer/werkgeefster
Werknemer (37 jaar), in dienst sinds 2001, is op 19 mei 2011 op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van dezelfde dag wordt vermeld dat werknemer op 15 mei 2011 door zijn teamleidster is aangesproken op het feit dat hij tijdens werktijd geruime tijd stond te kletsen en buiten pauzetijd in de kantine verbleef. Werknemer heeft de teamleidster daarna een 'fucking hoer' genoemd. Werknemer stelt dat er zowel subjectief als objectief geen sprake was van een dringende reden en vordert loon.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Aan het ontslag op staande voet ligt niet het verblijf in de kantine buiten pauzetijd ten grondslag, maar slechts dat werknemer de teamleidster een 'fucking hoer' heeft genoemd. Het betoog dat het ontslag op staande voet niet onverwijld zou zijn gegeven faalt, omdat werkgeefster immers enige tijd voor onderzoek mag uittrekken. Werkgeefster heeft in dat kader toegelicht dat werknemer eerst is gehoord en dat juridisch advies is ingewonnen. Indien werknemer inderdaad 'fucking hoer' tegen de teamleidster heeft gezegd, levert dat in beginsel een dringende reden voor ontslag op staande voet op. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden zijn niet gesteld of gebleken. Werknemer betwist dat hij de teamleidster een 'fucking hoer' heeft genoemd. Ter zitting heeft een getuige die bij het voorval aanwezig was een verklaring afgelegd. Wie het gelijk aan zijn zijde heeft is gelet op de thans beschikbare verklaringen niet duidelijk. Omdat op grond van het voorgaande niet voldoende aannemelijk is geworden dat de door werknemer ingestelde vorderingen in een bodemprocedure kans van slagen hebben, worden ze afgewezen.