Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Zorggroep Charim
Rechtbank Midden-Nederland, 24 augustus 2011
ECLI:NL:RBUTR:2011:BR6669

werkneemster/Zorggroep Charim

Uitleg in arbeidsovereenkomst geïncorporeerde cao

Werkneemster is in 2000 in dienst getreden van Zorggroep Charim (hierna: Charim). In oktober 2008 is zij een opleiding verzorgende IG gestart. In dat kader is een leer-werkovereenkomst gesloten. In de arbeidsovereenkomst is een incorporatiebeding ten aanzien van de CAO Verpleeg-, Verzorgingstehuizen en Thuiszorg (hierna: CAO VVT) opgenomen. In artikel 3.3.2 van de cao is het volgende bepaald: 'Indien een werknemer, die reeds in dienst is anders dan als aspirant leerling, de opleiding verzorgende respectievelijk verzorgende-IG gaat volgen, dan behoudt deze leerling-werknemer het salaris behorende bij de salarisschaal van de laatstelijk uitgeoefende functie, tenzij het salaris bij de voor de opleiding geldende schaal hoger is.' De CAO VVT is uitsluitend van 26 tot en met 28 februari 2010 algemeen verbindend verklaard. Thans verschillen partijen van mening over de uitleg van de genoemde cao-bepaling, met name over de salarisschaal.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Op basis van het incorporatiebeding komt werkneemster een beroep toe op de CAO VVT. Ten aanzien van de uitleg van de betreffende cao-bepaling geldt dat nu de cao niet rechtstreeks van toepassing is, maar partijen de toepasselijkheid daarvan zijn overeengekomen, uitleg in principe conform het Haviltex-criterium en niet conform de cao-norm dient plaats te vinden (HR 9 juli 2004, LJN AO7000). De Hoge Raad heeft evenwel in zijn arrest van 20 februari 2004 (DSM/Fox) geoordeeld dat tussen de Haviltex-norm en de cao-norm geen tegenstelling bestaat, maar een vloeiende overgang. In het onderhavige geval wordt de cao-bepaling naar objectieve maatstaven uitgelegd, mede omdat de cao (en de toekomstige versies daarvan) in de arbeidsovereenkomst zonder voorbehoud van toepassing is verklaard en in de arbeidsovereenkomst diverse keren naar de cao wordt verwezen.

Partijen zijn het erover eens dat de ratio van de betreffende cao-bepaling is voor werknemers financiële belemmeringen weg te nemen en werknemers te stimuleren om de opleiding tot verzorgende te gaan volgen. Door voornoemd artikel in de cao uit te leggen zoals Charim voorstaat, is het bruto-uurloon van werkneemster tijdens de opleiding lager dan als helpende. Zo bezien wordt het volgen van de opleiding tot verzorgende IG minder aantrekkelijk dan simpelweg een paar uur meer te gaan werken als helpende. Dit rechtsgevolg lijkt niet aannemelijk in het licht van de ratio van de bepaling. Dat de uitleg van de cao-bepaling zoals werkneemster voorstaat tot een onredelijke uitkomst of een onaannemelijk rechtsgevolg zou leiden en daarbij een betekenis aan de bepaling toekent die zij in redelijkheid daaraan niet mocht toekennen, vermag de kantonrechter niet in te zien. Charim wordt veroordeeld tot betaling van het achterstallig loon.